[Cremers, Mr. Willem Cornelis Joannes Josephus]
CREMERS (Mr. Willem Cornelis Joannes Josephus), geb. te Groningen 17 Jan. 1818, overl. te Arnhem 24 Mei 1906, zoon van Mr. Gellius Josephus Cremers en Henrica Arnoldina Maria Josepha Knappert. Hij behaalde 23 Jun. 1842 te Groningen het doctoraat in de beide rechten op een proefschrift, getiteld: de Fraude, quae poenam meretur inprimis secundum jus gallicum, werd in 1847 benoemd tot griffier bij het kantongerecht te Winschoten, in 1854 tot rechter te Appingedam, in 1856 tot rechter te Winschoten, in 1866 tot raadsheer in het provinciaal gerechtshof van Overijsel. Bij de afschaffing der provinciale gerechtshoven in 1876 werd Cremers als raadsheer overgeplaatst naar het gerechtshof te Arnhem, waarvan hij in 1882 vice-president werd. Uit deze betrekking werd hij met ingang van 1 Jan. 1898 op zijn verzoek eervol ontslagen. In 1887 tot lid van de Tweede Kamer voor Almelo gekozen, deed Cremers in 1891 afstand van zijn zetel ten behoeve van Dr. Schaepman, die te Wijk bij Duurstede niet was herkozen. Van 1893 tot 1904 bekleedde hij het lidmaatschap der Eerste Kamer; bij de ontbinding in laatstgenoemd jaar stelde hij zich niet meer herkiesbaar. In Arnhem was Cremers van 1885 tot 1900 lid van den gemeenteraad, van 1878-1900 president der St. Vincentiusvereeniging en verder lid van verschillende plaatselijke besturen. Van zijn hand verschenen: Aanteekeningen op de Nederlandsche Wetboeken (Groningen 1872-1901); 2e uitgave herzien en bijgewerkt door zijn beide zonen: Mr. G.F.M. Pathuis Cremers en H.A.A. Cremers ('s Gravenhage 1908). Een gedeelte van dit werk: Aanteekeningen op de Gemeentewet, beleefde 5 uitgaven. Om zijn wetenschap en hoogedel karakter genoot hij de algemeene achting. Hij was
gehuwd met Joanna Maria Helmich.
Huurdeman