[Cras, Jacob]
CRAS (Jacob), geb. te Batavia in 1715, overl. te Wageningen 7 Juli 1784, zoon van Hendrik Cras en Elisabeth Tedingh. Naar Nederland gekomen, werd hij 19 Sept. 1727 te Leiden als student ingeschreven (Album Studiosorum 913), en promoveerde daar 14 Aug. 1733 op een dissertatie: de Auctoritate Tutorum et Consensu Curatorum tot mr. in de rechten. Hij vestigde zich als advocaat te Leiden, waar hij in 1733 huwde met Geertruid Bosch (Bos), dochter van David B., schout van Leiderdorp. Uit dit huwelijk werd in 1739 zijn zoon geboren, die voorgaat. In hetzelfde jaar vestigde hij zich als advocaat te Harderwijk, waar hij 20 Jan. 1739 zijn naam in het studentenalbum plaatste. In 1746 vertrok hij naar Wageningen, vanwaar hij in 1750 naar Leiden terugkeerde om een post als inspecteur bij de financiën te aanvaarden. Na dezen weder verloren te hebben, vestigde hij zich weder te Wageningen, waar hij overleed. Zijn weduwe overleefde hem tot 1802 en heeft den laatsten tijd van haar leven bij haar zoon te Amsterdam gewoond.
Cras was een geleerd man, die in 1744 en 1747 zeer sterk voor een benoeming als hoogleeraar te Harderwijk in aanmerking kwam. Hij leidde het eerste onderricht van zijn zoon, terwijl Kemper in zijn lijkrede op den zoon verklaarde: ‘vele zijner thans onder mij berustende aanteekeningen dragen inderdaad blijken van meer dan gewone kennis en geleerdheid’.
Zie die rede genoemd bij het voorgaande artikel en verder: Bouman, Gesch. Geldersche Hoogesch. II, 161-62, 246; Navorscher IV, 42; V bijblad xvi; VII, 233-34.
van Kuyk