niet meer te kunnen samenwerken, 6 Mei 1579 werd afgezet. Echter was daarmee de twist nog niet uit. Reeds den volgenden Zondag trad de ontslagene, op verzoek van den heer van Wyngaerden en met bewilliging der Staten, te Voorschoten op; en toen hij dit bleef voort zetten, kerkte weldra een groot gedeelte van zijn vroegere gemeente, wel 5 à 600 menschen, geregeld daar. Tot de leidsche magistraat, wien dit verdroot, er een einde aan maakte, door de bedreiging den predikant, die in de stad was blijven wonen, te zullen verbannen; en niet lang daarna, in Oct. 1580, door de zorg van Ysebrand Balck een definitieve schikking tot stand kwam, waarbij Petrus Cornelisz. - nadat hij en Coolhaes schuldbelijdenis zouden hebben gedaan over hun vroeger optreden, - in zijn ambt werd hersteld. Eind November teruggekeerd uit Middelburg, waar hij intusschen voor eenigen tijd hulp was gaan verleenen, heeft hij toen echter zijn dienst te Leiden toch niet lang meer waargenomen. In 1581, toen de Synode van Middelburg Coolhaes' meeningen had afgekeurd, maar deze desniettegenstaande toch nog een eerste rol bleef spelen te Leiden, legden zoowel Petrus Cornelisz. als zijn ambtgenoot Hallius hun werk neer. Eerst in aanmerking gekomen voor Brugge en tegelijkertijd ook voor de vluchtelingenkerk te Frankenthal, waar men hem echter verkeerdelijk te Delft meende, waarschijnlijk door verwarring met Arnoldus Cornelii - reeds vroeger was hij eens naar den Briel beroepen, maar toen wilde Leiden hem niet laten gaan - volgde hij een jaar later het beroep naar Delfshaven op, waar hij tot 1591 heeft gestaan, om toen naar Schiedam en vandaar - niet vóór 1594, volgens Knappert zelfs niet vóór 1598 - naar Enkhuizen te trekken. Aug. 1620 verscheen hij nog op de
provinciale Synode van Noord-Holland, en de meermalen voor hem opgegeven sterfdatum 1619 moet dus minstens met een jaar verlaat. Sub 20 Mrt. 1578 komt in het leidsche album de inschrijving van zijn naam voor.
Geschreven heeft Petrus Cornelisz. niet. De werken, waarvan hij wel als auteur wordt opgegeven zijn van zijn ambtgenoot, die predikant is geweest te Alkmaar (hieronder). Toch moet hij een om zijn kennis geacht man zijn geweest, want de Synode van Dordrecht benoemde hem in 1618 met Rolandus en Faukelius tot vertaler van het Nieuwe Testament. Zijn vrouw heette Ermgarde Martijn Roelofsdr., kleindochter van zekere Claesgen Florisdr. van Leeuwen. Zijn testament, d.d. 3 Apr. 1573, is te vinden in het notarieel protocol van Jan van Hout.
Zie: H.C. Rogge, Caspar Jansz. Coolhaes (Amst. 1856-58) register in voce; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) register in voce; P.J. Wyminga, Festus Hommius (Leiden 1899) 319, 320; Werken der Marnix-vereeniging S.III D.II 103, 170, 185; Reitsma en van Veen, Acta I, II en III registers in voce; Rathsprotocollen sub 2 Mrt. 1582 (Stadtarchiv Frankenthal); G. Brandt, Historie der Reformatie (Amst. 1671) I, 650, 654; L. Knappert, De opkomst van het Protestantisme in een Noord-Nederlandsche Stad (Leiden 1908) 268, 269; Oud-Holland XXVI (1908) 106 n. 1.
van Schelven