[Comhaer, Gozewijn]
COMHAER (Gozewijn), geb. waarschijnlijk tusschen 1370 en 1380, gest. 19 Juli 1447. Zijn vader, Gerrit Comhaer, was afkomstig uit Bommel, maar vestigde zich later te Deventer, waar hij behoorde tot de gilden der lakenkoopers en goudsmeden en van 1394 tot 1397 voor bisschop Frederik van Blankenheim het rentmeesterschap over Salland bekleedde. Of Gozewijn nog te Bommel dan wel te Deventer geboren werd, is niet bekend. Op het einde der veertiende eeuw, althans niet vóór 1398, begaf Gozewijn zich naar het klooster te Windesheim, om daar te worden opgenomen. Men wilde hem echter daar niet opnemen, naar het schijnt om zijn rijkdom en hoogen stand, daar men vreesde, dat daardoor het klooster in opspraak zou komen en last zou ondervinden der nabij wonende familie en men gaf hem den raad zich te begeven naar het klooster Eemstein bij Geertruidenberg Of Gozewijn zich daar heeft aangemeld, blijkt niet; en elk geval is hij er niet gebleven, maar werd kartuizer in het klooster te Zeelhem bij Diest. ‘Langen tijd’ bekleedde hij daar het ambt van prior en vertegenwoordigde als zoodanig in 1414 zijn klooster, toen het convent der Regulieren bij Leuven (het klooster Bethlehem) plechtig de clausuur aannam. Hij wordt geroemd om zijn hooge geestesgaven, doorzicht en wetenschap en schreef meerdere werken, waaronder een tractaat de Oratione Dominica, welke echter verloren zijn geraakt.
Intusschen was zijn vader in onmin geraakt met Frederik van Blankenheim en zag zich dientengevolge genoodzaakt de wijk te nemen naar Denemarken, waar hij bij koning Erik weldra in hoog aanzien kwam en het ambt van muntmeester bekleedde. Tijdens het leven zijns vaders, nog vóór 1417 of 1418, kwam ook Gozewijn naar Denemarken en schijnt door toedoen zijns vaders met koning Erik in aanraking te zijn gekomen; althans in 1440 wordt hij in een officieel stuk biechtvader des konings genoemd. Misschien hield hij zijn verblijf in het eenige kartuizer-klooster daar te lande, te Aarhuus. Zeker is het, dat Gozewijn in 1435 bisschop van Skalholt op IJsland werd na den dood van bisschop Jonas Gerichinus, die 18 Juli 1433 in de kathedraal werd vermoord. Of Gozewijn gedurende al die jaren, tot zijn bisschopswijding, in Denemarken bleef, blijkt niet.
Treurig was de godsdienstig-zedelijke toestand, toen Gozewijn den zetel van Skalholt beklom. In tegenstelling met zijn voorgangers resideerde hij op het eiland zelf, tenzij zijn ambt hem elders riep. Persoonlijk visiteerde hij de onderhoorige kerken, hield toezicht over de kloosters en zorgde voor de financieele belangen van het bisdom. In