[Claeissone, Lucas]
CLAEISSONE (Lucas), Claeyssone, of - gelijk hij zich in Engeland noemde - Claysborne, op één plaats aangeduid als ‘filius Odomari’, geb. ± 1547 te Gent, uit een aanzienlijk geslacht, gest. in Dec. 1584 te Middelburg. Hij studeerde achtereenvolgens te Leuven en te Parijs. Tot de hervorming overgegaan, werd hij in 1566 voor den Raad van beroerten gedaagd en verbannen. Vermoedelijk week hij toen uit naar Engeland. Althans in 1570 was hij daar; in dat jaar toch werd hij proponent bij de nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen. Omstreeks 1573 werd hij te Cambridge tot professor in het Grieksch benoemd aan het College van St. Magdalena. En dat niettegenstaande hij blind was. Petrus Bertius' lof over zijn geleerdheid - ook zijn welsprekendheid roemt hij - is dus wel verdiend. Niettegenstaande zijn colleges zeer druk bezocht werden, keerde Lucas in 1578 naar Gent terug en stichtte daar een school, waar hij klassieke talen onderwees. Niet lang daarna ging hij echter over naar het gymnasium, dat de calvinistische stadsoverheid naast de theologische faculteit daar oprichtte; vanaf 29 Juni 1580 doceerde hij er in de op één na hoogste klasse het Grieksch. Zijn salaris bedroeg daarvoor 300 gulden, plus een toelage van 50 gulden voor 't onderhoud van het kind dat hem steeds geleidde. Na de inname van Gent door Parma in 1584, verliet hij die stad in Sept. en volgde zijn vrouw Catharina van Afhuisen, die reeds in Aug. was vertrokken, naar Middelburg. Daar tot rector der school aangewezen, heeft hij evenwel die positie niet meer kunnen aanvaarden. Vermoedelijk heeft hem dadelijk na zijn komst in Zeeland de ziekte aangetast, waaraan hij nog voor 't einde van het jaar is gestorven.
Zie: Handel. der Maatsch. voor Geschied. en Oudheidkunde te Gent IX: 1 (Gent 1909) 117; Archief Zeeland VII (1894) 354, 355; Kerkhistor. Archief 1910, 370, 371; Paul Fredericq, L'enseignement public des Calvinistes à Gand (1578-1584) in Travaux du cours pratique d'histoire nationale, lier fascicule (Gand-la Haye 1883) 65, 66, 70, 97, 106; Werken der Marnix-vereeniging S. I, D. l, 123.
van Schelven