reliek van St. Lucas, dat vroeger aan de gilde behoord had, weer terug te krijgen. Schilderijen zijn er niet vele van hem bekend; het vroegst gedateerde is een mansportret van 1624 in de coll. Schloss te Parijs, van 1635 zijn de borstbeelden van een jongen en een meisje te Dresden, van 1651 het tafereel ter verheerlijking van Frederik Hendrik, geschilderd voor het Huis in 't Bosch en thans in het Mauritshuis, en van 1655 Joseph in Egypte, in de coll. Hamilton te Boo (Zweden), een belangrijk werk, waarvan de schets bewaard wordt in Museum Teyler te Haarlem. Wel worden hem nog vele andere stukken toegeschreven, doch zonder grond. Teekeningen zijn nog in de prentenkabinetten te Amsterdam, Berlijn en Weenen (Albertina). Hij zal dan ook niet veel geschilderd hebben, daar hij voornamelijk als bouwmeester werkzaam is geweest. In 1627 kreeg hij 24 pond voor de verbouwing van de Zijlpoort te Haarlem, in 1629 zou hij een vleugel aan het stadhuis gebouwd hebben, en 12 Jan. 1634 liet de magistraat hem de rekening van een orgelbouwer nazien. 15 Maart 1645 diende hij zijn eigen rekening in voor het ontwerp van de nieuwe St. Anna-kerk, waarvan de bouw echter aan Jacob van Campen werd opgedragen. In 1644/45 was hij te Nijmegen en kreeg er fl. 428 voor het ontwerp van een verbouwing van het Wees- en Oumanhuis. Op nog velerlei ander gebied was hij werkzaam. Zoo ontwierp hij 1630 den beker van het St. Hubertusgild, thans in het Museum te Haarlem. Een reeds in 1644 ontworpen plan tot uitbreiding van de stad gaf hij 12 Maart 1661 uit en ontving daarvoor een belooning van 120 pond. Eindelijk heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt door de uitgave van de Architectura moderna (1630), waarin hij alle bouwwerken van Hendrick de Keyser publiceerde. Toen 22 Aug. 1663 de
fransche reiziger de Monconys hem bezocht en een schilderij van Hermaphrodite kocht, was kort te voren (3 Maart 1663) zijn vrouw gestorven aan de pest, die weldra op vreeselijke wijze in zijn gezin zou optreden. 27 April 1664 werd zijn jongste zoon Jacob begraven, hij zelf stierf 11 Mei daaraanvolgende, zijn zoon Joseph 16 Mei en zijn dochters Juliana en Margaretha 23 Mei. Zijn door zijn zoon Jan in 1657 geteekend portret is in het Prentenkabinet te Berlijn; Dirck heeft het in zijn sterfjaar 1664 in hout gesneden. Zijn zoons zijn I kol. 455, 56 genoemd.
Zie: Oud-Holland XIX, 163; Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXIII, 216, 217; Bijdr. Gesch. Bisdom Haarlem XXIV, 300-317; Ned. Kunstbode III, 83, 277; Bouwsteenen Noord- Nederl. Muziekgesch. III, 83; de Monconys, Journ. des voyages II (Lyon 1666) 173; Galland, Gesch. der holländ. Baukunst, 311; Thieme und Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, i.v.
Moes