hij De voormalige Amsterdamsche vrouwenkloosters (Bijdr. gesch. Bisdom Haarlem 1898) en De Oude of St. Nicolaaskerk te Amsterdam, hare kapellen, altaren en fundatiën (Bijdr. als voren, 1899). Vervolgens heeft hij zich veelvuldig bezig gehouden met de ‘alteratie’ van 1578 en de rol, daarbij door pastoor Buyck gespeeld, o.a. in zijn Jacobus Buyckius exulans libenter (Amst. 1895) en Genealogische en biographische mededeelingen over de voorouders en afstammelingen van Joost Buyck Sybrantsz. (Amst. 1901). Verder wijdde hij zich aan het onderzoek van den toestand der amsterdamsche Katholieken in den tijd der Republiek; in dit verband mag ook zijn aandeel in de stichting van het museum Amstelkring worden genoemd. Groote belangstelling koesterde hij voor de geschiedenis van het klooster te Egmond, waarvan hij het terrein kocht en o.a. de fundamenten onderzocht; als vrucht van zijn onderzoek publiceerde hij De ‘regale’ abdij van Egmond. Haar stichting, bloei en verwoesting (Amst. 1905), een niet onverdienstelijke compilatie, maar met al te weinig kritiek.
Zie: J.F.M. Sterck in Levensb. Lett. 1909, 273 vlg.
Brugmans