aanvaardde hij in Sept. 1867 een benoeming tot leeraar in nederlandsch en geschiedenis aan de nieuwe R.H.B.S. te Leeuwarden. In 1871 volgde hij de Veer op als directeur der H.B.S. te Delft. welk ambt hij tot zijn dood heeft bekleed. Hij huwde in Aug. 1862 te Dordrecht Jacoba van Dorsser.
Bisschop's arbeid droeg vooreerst een lexicographisch karakter; hij gaf o.a. een Nalezing op de ‘Proeve over den invloed van Bilderdijks Dichtwerken op onze taal’ van dr. A. de Jager (Nieuw Arch. v. Ned. Lett. I, 71 vlg., 149 vlg.), een nieuwen druk van P. Weiland's Handwoordenboek (Dordr. 1857) en een studie Het Dordsche taaleigen (Taalgids IV, 27 vlg.); zijn groote lexicographische nalatenschap berust in de bibliotheek van de Maatsch. der Ned. Lett. Van zijn verdere wetenschappelijke werkzaamheid moeten vooral worden genoemd zijn studiën over Willem van Hildegaersberch en Justus van Effen. Hij gaf uit de Gedichten van Willem van Hildegaersberch .... met inleiding, aanteekeningen en woordenlijst ('s Grav. 1870; met E. Verwijs) en publiceerde Justus van Effen geschetst in zijn leven en werken. Bijdrage tot de geschiedenis der letterkunde in de 18e eeuw. Uitgegeven door het Prov. Utr. Gen. v.K. en W. (Utr. 1859), een uitnemende studie, waarin van Effen voor het eerst kritisch en waardeerend is behandeld. Op zuiver historisch gebied onderzocht Bisschop De woelingen der Leicestersche partij binnen Leiden 1586 en 1587 (Leiden 1867. Progr. v.h. Sted. Gymn. te L.), een gewichtige bijdrage tot de kennis van een belangrijk, toen nog weinig gekend tijdvak.
Zie: W.N. du Rieu in Levensb. Letterk. 1889, 358 vlg. met Lijst der geschriften en Overzicht der werken, gebruikt door dr. W B. ten behoeve van zijne verzamelingen van Ned. woorden.
Brugmans