broeder, een lange reis door de Rijnstreek gemaakt. Te Keulen, Bonn, Mannheim en vooral te Heidelberg vertoefde hij geruimen tijd, en de keurvorst van de Paltz vereerde hem o.a. met een gouden medaille. Naar Haarlem teruggekeerd woonde hij daar samen met zijn broeder en een ongetrouwde zuster Aechje. Hij was in zijn werk veelzijdiger dan zijn broeder. De invloed van zijn meester de Wet is te zien in eenige bijbelsche tafereelen, als van Christus als kindervriend (1662) te Schwerin en Josephs broeders in Egypte (1669) te Haarlem. Daarnevens heeft hij zeer goede genrestukken geschilderd, als een schildersatelier (1659) in de Ermitage te St. Petersburg, een man aan zijn ontbijt te Schwerin en soldaten op de wacht in de Amalienstiftung te Dessau. Landschappen met figuren zijn o.a. in het museum te Berlijn en in de collecties Liechtenstein te Weenen en Moltke te Kopenhagen. Maar het beste doet hij zich voor in zijn afbeeldingen van eenige groote gebouwen, als van de Beurs te Amsterdam (Amsterdam, Rotterdam, Frankfurt a.M. en coll. Arenberg te Brussel) en van de St. Bavokerk te Haarlem (van 1665 te Dresden en van 1668 te Haarlem). Flink geteekende figuurstudies van zijn hand zijn o.a. in het Prentenkabinet en in museum Fodor te Amsterdam en in de Albertina te Weenen. Zijn in 1675 geschilderd zelfportret is in de Ufflzi te Florence; een ander staat in den tweeden druk van Houbraken's Groote Schouburgh (III, 189). Daar de J., waarmede hij op zijn schilderijen zijn voornaam aanduidde - hij gebruikte echter ook hiervoor H = Hiob - veelal voor een G. is aangezien, zijn verschillende van zijn werken toegeschreven aan zijn broeder Gerrit.
Zie: Houbraken III, 189-198; van der Willigen, Les artistes de Harlem 78, 79; Oud en Nieuw Amsterdam (1889) 41 vlg.; Thieme u. Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce.
Moes