geweest, dat hij te Rome in 1653 in de schildersbent ‘Gulden Scepter’ werd gedoopt. In dit jaar was hij ook in Rotterdam, een jaar te voren in Amsterdam geweest. Waarschijnlijk vergezelde hij de koningin op haar reis naar Frankrijk in 1656, maar van Parijs uit keerde hij naar Holland terug, en men vermoedde, dat hij 20 Dec. van dat jaar te 's Gravenhage vergiftigd is. Zijn vele portretten van koningin Christina doen hem kennen als een zwakken navolger van van Dyck; een van 1650 hangt in het museum te Stockholm. De vele portretten, die hij van zweedsche veldheeren. en staatslieden geschilderd heeft, doen anders, te oordeelen naar de prachtige prenten die Jer. Falck er naar gesneden heeft, meer verwachten. Zijn zelfportret is door Anth. Coget gegraveerd voor de Bie's Gulden Cabinet.
Zie: C. de Bie, Gulden Cabinet 160; Houbraken III, 83-86; Repertorium für Kunstwissenschaft VIII, 314; Sylloge epistolarum, ed. a P. Burmanno III, 601, 631, 639, 643; Vondel, ed. Unger, 1652-1653, 214; Nordisk Familjebok; Thieme u. Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce.
Moes