| |
[Alva, Ferdinand Alvarez de Toledo]
ALVA (Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van) of Alba, zoon van Garcias de Toledo, hertog van Alva, en Beatrix van Pimentel, dochter van Rodrigo Alfonso Pimentel, hertog van Benevento, geb. 29 Oct. 1507 te Piedrahita, gest. 11 Dec. 1582 te Lissabon. Het geslacht, waaruit hij afstamde, behoorde tot de aanzienlijkste van Spanje en beroemde er zich op, af te stammen van de byzantijnsche keizers. Zijn naam ontleende hij aan het kasteel, Alba de Tormès, in de provincie Salamanca. Ferdinand's vader sneuvelde in 1510 in den oorlog tegen de Mooren, waarna zijn grootvader Frederik de Toledo de zorg voor zijne opvoeding op zich nam. Deze leidde hem op voor eene militaire loopbaan, hetgeen geheel met de neigingen van den jongen Ferdinand overeenstemde. Reeds op zestienjarigen leeftijd streed hij tegen de Franschen en onder den Connétable van Castilië nam hij deel aan het beleg van Fontarabia. Na de verovering werd hij tot gouverneur der stad benoemd. In 1525 onderscheidde hij zich in den slag bij Pavia. Weldra begon hij de aandacht te trekken van keizer Karel V en na den dood van zijn grootvader in 1527 bleef Alva voortdurend in 's keizers dienst.
In 1531 nam hij deel aan den veldtocht tegen sultan Soliman II onder de bevelen van graaf Thomas Nadasdy. In 1533 verleende Karel V hem den titel van generaal. In 1534 in Spanje teruggekeerd droeg hij zorg voor de belangen van zijn huis en voor de opvoeding van zijn zoon, dien hij zelfs naar Afrika meenam, om hem vroeg aan het oorlogsleven te wennen. Bij de onderneming tegen Tunis (1535) droeg Alva persoonlijk bij tot de verovering van de havenstad La Goletta op sultan Chaireddin Barbarossa. Op den terugtocht nam
| |
| |
hij deel aan het beleg van Marseille, hetwelk echter niet werd doorgezet. In 1542 werd hem het bevel over de keizerlijke troepen in den oorlog tegen koning Frans I van Frankrijk opgedragen. Hij verdedigde de gewesten Navarra en Catalonië tegen de Franschen en behield Perpignan, dat 6 maanden belegerd werd, voor Spanje. Hoezeer Karel V Alva waardeerde, blijkt hieruit, dat hij hem in 1543 tot voornaamsten raadsman in staatsen oorlogsaangelegenheden aanwees voor zijn zoon Philips, gedurende den tijd, dat deze de regeering voor zijn vader, wiens tegenwoordigheid in Italië en Duitschland werd geëischt, zou waarnemen. In 1546 en 1547 was Alva opperbevelhebber in den Schmalkaldischen oorlog, waarin hij aanvankelijk een slag vermeed, totdat de legers der Protestanten gedeeltelijk ontbonden zouden zijn. De zuid-duitsche steden onderwierpen zich de eene na de andere; hertog Ulrich van Wurtemberg werd tot een nadeeligen vrede gedwongen en in 1547 besliste de overwinning bij Mühlberg den oorlog geheel ten gunste van de keizerlijke partij. Johan Frederik, keurvorst van Saksen, die in den slag gevangen was genomen, werd door den krijgsraad, waarvan Alva het voorzitterschap bekleedde, ter dood veroordeeld. Bij den Keizer drong Alva aan op de tenuitvoerlegging van dit vonnis, maar Karel veranderde het in gevangenschap. De overwinning van Mühlberg werd voltooid door de gevangenneming van den Landgraaf van Hessen. Het overloopen van Maurits van Saksen tot de tegenpartij en zijn verbond met Frankrijk deed de schaal echter weer ten gunste der Protestanten overslaan.
Alva was op het eind van 1547 naar Spanje gereisd, om Philips te begeleiden op zijn reis door Italië, Duitschland en de Nederlanden. Hij keerde terug in Duitschland, juist in den tijd, dat het verdrag van Passau tot stand kwam, hetgeen door hem afgekeurd werd. De Keizer wilde hem thans met de voortzetting van het beleg van Metz belasten, maar Alva liet zich eenige malen bidden, voordat hij het commando aanvaardde. De stad werd echter onder Frans van Guise zoo dapper verdedigd, dat de belegering moest worden opgegeven. In 1554 begeleidde Alva den jongen Philips op zijne reis naar Engeland, waar diens huwelijk met Maria Tudor gesloten werd. Sedert de troonsbeklimming van Philips II, diende hij dezen evenals vroeger Karel V. In Italië moest hij zijn meester vervangen als stadhouder van Milaan en toen paus Paulus IV op het eind van 1555 een verdrag met Frankrijk had gesloten, moest hij ook Napels, dat bedreigd werd, verdedigen.
Alva had echter in last den Paus zooveel mogelijk te sparen en bepaalde zich daarom tot het bezetten van enkele plaatsen in den Kerkelijken Staat, zooals Anagni, Ostia en Tivoli (Aug. en Sept. 1556). Aangezien Rome zoo goed als machteloos was, sloot de Paus een wapenstilstand (19 Nov.). Thans rukte de hertog van Guise Italië binnen, hernam Tivoli en Ostia en deed, versterkt door pauselijke troepen een inval in het Napelsche. Hij moest echter het beleg van Civitella opbreken en werd door Alva teruggedrongen, waarna deze Rome opnieuw insloot en Paulus IV tot een vrede dwong, waarbij hij zijn verbond met Frankrijk opgaf (8 Sept. 1557). Alva moest tegenover hem de meest onderdanige houding aannemen, om te kennen te geven, dat zijn meester de opperheerschappij der Kerk niet had willen aantasten. Aan het vervolg van den oorlog met Frankrijk, die in dit land zelf en in de Zuidelijke Nederlanden werd gevoerd, nam Alva geen deel. Eerst bij de onder- | |
| |
handelingen over den vrede te Cateau-Cambrésis verscheen hij als de gevolmachtigde van zijn meester en werd hij met groote eer door koning Hendrik II en zijne edelen ontvangen. Hij kwam nl. niet alleen om met zijne medegezanten het vredesverdrag te onderteekenen, maar ook om namens koning Philips het huwelijk te sluiten van dezen met lsabella, de dochter van Hendrik II.
Waarschijnlijk heeft Alva gedurende zijn verblijf te Cateau-Cambrésis den franschen koning trachten te bewegen om een verbond met Spanje te sluiten, tot het invoeren der spaansche inquisitie in de Nederlanden en in Frankrijk. De Prins van Oranje, die ook tot de afgevaardigden van Philips behoorde, heeft van deze plannen later met groote stelligheid gewag gemaakt.
Na zijn verblijf in Frankrijk begaf Alva zich weer naar Spanje, waar hij voornamelijk als lid van den Staatsraad werkzaam was. Hij vertegenwoordigde hierin de oorlogszuchtige partij en kwam daardoor herhaaldelijk in strijd met den vredelievenden Ruy Gomez, prins van Eboli. Steeds drong hij aan op krachtige bestrijding der ketterij en ten opzichte van het verzet in de Nederlanden ried hij den koning onveranderlijk, in niets toe te geven. Zoo toen Philips zijn raad inwon naar aanleiding van het vertoog der drie hoofden van den nederlandschen adel, Oranje, Egmond en Hoorne van 29 Juli 1563, waarin op het vertrek van Granvelle werd aangedrongen. Alva antwoordde, dat aan hun verlangen niet voldaan moest worden, omdat zij hierbij niet zouden blijven, maar veel meer eischen, in de eerste plaats, bijeenroeping van de Staten-Generaal; dat men liever moest trachten den graaf van Egmond van de partij der edelen te vervreemden en dat men in elk geval de drie genoemde edelen moest gelasten, weer in den Raad van State zitting te nemen. Toen het vertrek van Granvelle toch onvermijdelijk bleek, was het op Alva's raad, dat Philips dit niet openlijk mededeelde, maar de edelen in het onzekere liet, of zijn vertrek van tijdelijken of van blijvenden aard zou zijn. Zijn raad, om den kardinaal naar Bourgondië te zenden is mogelijk te verklaren uit naijver, aangezien hij vreesde den invloedrijken minister naar Spanje te zien komen. In Juni 1565 werd Alva door Philips afgevaardigd naar Bayonne, om onderhandelingen te voeren met de fransche koningin Catharina de Medici. Zijne lastgeving, om een verbond tot stand te brengen tot vervolging van de Hervorming in Frankrijk en Spanje, kon hij echter tengevolge van Catharina's tegenwerking niet volvoeren. Weldra zou Alva de gelegenheid
krijgen, zich geheel aan de bestrijding der ketterij te kunnen wijden. De plundering der kerken in de Nederlanden, gevoegd bij het aanhoudend verzet tegen den koning, kon niet ongestraft blijven. Philips was echter aanvankelijk niet van plan, terstond geweld te gebruiken en dacht er over den gematigden prins van Eboli naar de Nederlanden te zenden, wat ook door de heeren van Bergen en Montigny, die als afgevaardigden der Nederlanders in Spanje vertoefden, werd aangeraden. Maar in den Raad behaalde de zienswijze van Alva de overhand. Hij bood zich zelf aan om aan het hoofd van een leger den opstand te gaan onderdrukken en Philips nam het aanbod aan.
Op 1 Dec. 1566 werd aan Alva eene lastgeving voor zijn optreden in de Nederlanden verstrekt, later gewijzigd bij missives van 31 Jan. en 1 Maart 1567. Als kapitein-generaal over de troepen hier te lande zou hij eene macht bezitten, die minstens met die van de landvoogdes gelijk stond. Hij had
| |
| |
het recht alle maatregelen te nemen, die het uitbreiden van den opstand konden tegengaan; hij kon bezetting leggen, in welke steden of vestingen hem goed dacht. Zonder twijfel zijn sommige maatregelen, zooals het gevangennemen van verschillende hoofden van den opstand in de mondelinge besprekingen tusschen vorst en dienaar vastgesteld. Blijkens een brief van 7 Aug. 1567 van Philips moest Alva trachten eerst het vertrouwen van de leiders, met name van den Prins van Oranje te winnen, om hen zoodoende in zijne macht te krijgen. Zijne maatregelen moesten de komst des konings voorbereiden, welke eerst zou plaats hebben, als de opstand volkomen bedwongen was. Dan zou een algemeen pardon worden afgekondigd en don Jan van Oostenrijk zou in naam van Philips regeeren, als deze naar Spanje zou zijn teruggekeerd.
Op 15 April verliet Alva Aranjuez en op 10 Mei scheepte hij zich met zijne troepen te Cartagena in. Hij landde bij Genua, van waar het leger over den Mont-Cénis door Savoye, Bourgondië en Lotharingen naar de Nederlanden trok, zonder het fransche grondgebied te betreden, wat de koning van Frankrijk uit vrees voor een nieuwen Hugenooten-opstand had verboden. Het bestond uit 4 tercio's infanterie onder bevel van Alonzo de Ulloa, Juliano Romero, Sancho de Londoño en Gonsalvo de Braccamonte, 1200 man ruiterij onder bevel van Alva's natuurlijken zoon Ferdinand van Toledo, te zamen ruim 10.000 man van de beste spaansche troepen. Chiappino Vitelli markies van Cetona, werd tot veldmaarschalk benoemd; verder bevonden zich nog de ingenieur Paciotti, de artillerie-commandant Gabriele de Cerbelloni en vele bekende krijgslieden als Antonio Olivera, Carlo d'Avalos, Bernardino de Mendoça en Christophoro de Mondragon bij deze uitgelezen krijgsmacht. Aan de grenzen van Luxemburg kwamen Berlaymont en Noircarmes als gezanten van de landvoogdes Alva begroeten. Te Thionville vereenigde de graaf van Lodroño zich met de hoofdmacht. Hij werd met zijne troepen, ongeveer 3600 man sterk, naar Antwerpen vooruitgezonden, waar hij 14 Aug. aankwam. Over Luxemburg en Hoei verder reizend werd Alva te Thienen begroet door den graaf van Egmond met 40 edellieden; 20 Aug. maakte Oranje's zoon Philips Willem hem zijne opwachting te Leuven. Op 22 Aug. bereikte hij Brussel, waar hij zich spoedig naar het paleis van de landvoogdes begaf. Eerst had nog eene schermutseling tusschen de lijfwacht van den hertog en de boogschutters van Margaretha van Parma moeten onderdrukt worden. De ontmoeting was stijf en vormelijk: den volgenden dag vertoonde Alva zijne lastgeving en spoedig
begon hij geheel naar eigen inzicht de spaansche troepen over het land te verdeelen. Brussel, dat Margaretha gaarne had vrij gehouden, werd een der hoofdgarnizoenen; de andere afdeelingen gingen naar Gent, Enghien, Lier en Diest. Op 9 Sept. volgde de gevangenneming van de graven van Egmond en Hoorne in het huis, dat Alva te Brussel bewoonde (het huis van Jassy) en waarheen zij waren gelokt na een feestmaal bij don Ferdinand de Toledo. Deze had Egmond op het laatste oogenblik nog eene waarschuwing doen toekomen, welke echter niet door hem was gevolgd. Op denzelfden dag waren Antonie van Straalen, oud-burgemeester van Antwerpen, Egmonds secretaris Johan de Casembroodt, heer van Bakkerzeele en Alphonse de Laloo, secretaris van Hoorne, aangehouden. De graaf van Hoogstraten, dien men ook had willen gevangen nemen, bevond zich bij toeval
| |
| |
buitenslands en de Prins van Oranje had de wijk genomen naar Duitschland. In de volgende dagen werd door Alva een nieuw gerechtshof opgericht, de Raad der Beroerten, die in Alva's eigen paleis zitting hield en die boven alle andere rechtscolleges werd gesteld. De zittingen namen een aanvang op 20 Sept. Van eene instructie voor den nieuwen Raad was geen sprake, zoodat Alva alles naar eigen inzicht kon regelen. De beide Spanjaarden, die er zitting in hadden, Louis del Rio en Juan de Vargas, hadden alleen stemrecht, terwijl de nederlandsche leden slechts advies konden uitbrengen. Alva zelf bekleedde het voorzitterschap en werkte soms 7 uur per dag in den Raad der Beroerten, die zijne vonnissen weldra bij duizenden telde.
Ook op militair gebied rustte Alva niet. De citadel van Antwerpen, een meesterstuk van vestingbouwkunde, werd in weinige maanden, onder leiding van de ingenieurs Paciotti en Gabriël de Cerbelloni voltooid. Voor geen enkelen maatregel werd de raad van de landvoogdes Margaretha ingewonnen, zoodat deze op het eind van 1567, na haar ontslag verkregen te hebben, het land verliet. De regeering ging voort op den ingeslagen weg. Philips Willem, de oudste zoon van den Prins van Oranje, werd uit Leuven ontvoerd. De arrestaties en terechtstellingen voor den Raad der Beroerten verdubbelden in aantal. Op Aschdag (3 Maart) 1568 werden meer dan 1500 personen wegens beschuldiging van ketterij tegelijk gevangen genomen. De eerste poging tot verzet ging uit van Willem van Oranje, die protesteerde tegen de beschuldigingen tegen hem ingebracht voor den Bloedraad en over de ontvoering van zijn zoon. In April werd door Lodewijk van Nassau en de graven van den Berg en Hoogstraten een begin gemaakt met de werving van huurtroepen, waarvan de eerste reeds in de zelfde maand in het veld verschenen. Zooals bekend is, had geen der aanvallen van Alva's tegenstanders succes. Eene poging van Risoir, Carloo en andere edelen om den Hertog op een bedevaart naar het klooster Groenendael in het bosch van Soniën te overvallen en te gelijk Brussel te bemachtigen, werd verraden. Het legertje, dat onder aanvoering van Jan van Montigny, heer van Villers, die de plaats van den zieken Hoogstraten had ingenomen, een inval deed in Limburg, werd op 25 April tusschen Erkelens en Daelhem verslagen door Sancho de Lodroño en Sancho d'Avila. Villers werd gevangen genomen en ter dood veroordeeld (2 Juni). Op 24 April was Lodewijk van Nassau de grenzen van Groningen overgetrokken en spoedig maakte
hij zich meester van het kasteel Wedde, Appingedam en andere punten. Een aanval op Groningen werd uitgesteld. Alva zond den graaf van Aremberg, die juist uit Frankrijk terugkeerde en na hem den graaf van Meghen naar het Noorden. De eerste werd op 23 Mei bij Heiligerlee verslagen en gedood, terwijl van de andere zijde Adolf van Nassau sneuvelde. De nederlaag deed Alva besluiten zelf op het oorlogsterrein te verschijnen, maar daartoe diende eerst een mogelijke opstand te worden voorkomen door het verwekken van vrees. Op 28 Mei werd door den Bloedraad eeuwige verbanning en verbeurdverklaring van hunne goederen uitgesproken over den Prins van Oranje, Lodewijk van Nassau, Hoogstraten, van den Berg, Culemborgh en Brederode. Op 1 en 2 Juni werden 21 aanzienlijke personen ter dood gebracht. 4 Juni volgde het doodvonnis van de graven van Egmond en Hoorne, die den vorigen dag uit Gent naar Brussel waren overgebracht; 5 Juni werd
| |
| |
het voltrokken. Noch de beden van Egmonds gemalin, noch de overweging, dat deze edelen alleen door ridders van het Gulden Vlies mochten gevonnisd worden, schrikten den Hertog van de uitvoering van de doodstraf terug. De koning betuigde zijne tevredenheid over Alva's handelwijze inzake deze terechtstelling. Thans kon de tocht naar het Noorden veilig aanvaard worden. Op 25 Juni verliet Alva Antwerpen en trok over 's Hertogenbosch en Deventer naar Groningen, waar hij 15 Juli binnenrukte. Met ongeveer 12000 man versloeg hij het samengeraapte leger van Lodewijk bij Jemmingen (21 Juli). Lodewijks troepen, die over achterstand van soldij morden, werden ingesloten tusschen de Spanjaarden en de rivier de Eems en voor een groot deel gedood of gevangen genomen. Kort te voren was ook de legerafdeeling, die onder de Cocqueville in Artois was binnengetrokken, uit elkander geslagen bij St. Valéry door den franschen gouverneur van Picardië, den maarschalk de Cossé (18 Juli). Te Groningen teruggekeerd, onderhield Alva de Staten van het gewest streng over hunne zwakke houding ten opzichte van den opstand. Een citadel, die hij gelastte hier te bouwen, is nooit voltooid. Van Groningen werd de terugtocht aanvaard over Amsterdam en Utrecht. In de laatste plaats vereenigde Alva zich met de troepen van zijn zoon don Frederik. Tevens had hier de onthoofding plaats van de 84-jarige ambachtsvrouwe van Diemen, die, zelf onschuldig, moest boeten voor een vergrijp van haar schoonzoon.
Na Alva's terugkomst te Brussel volgden ook daar de terechtstellingen elkaar met groote snelheid op. Veel indruk maakten die van den frieschen edelman Galama, van de secretarissen van Egmond en Hoorne, Bakkerzeel en Laloo en van den burgemeester van Antwerpen, Antonie van Straalen.
Intusschen had de Prins van Oranje zich niet laten afschrikken door de mislukking der eerste invallen en had hij in de nabijheid van het klooster Romersdorff in het aartsbisdom Trier ongeveer 30.000 man bijeengebracht, met wie hij den Rijn bij St. Veit overstak, om door het gebied van Keulen en Gulik Limburg binnen te trekken. Alva vereenigde daarom eind Aug. alle beschikbare troepen, ongeveer 23.000 man bij Maastricht; de Maassteden Roermond en Maastricht werden bezet, de doorwaadbare plaatsen in de rivier versperd en bij het kasteel Haren eene schipbrug gebouwd, om aan de rechterzijde te kunnen fourageeren.
Na langen tijd bij Kerpen aan de Geul werkeloos gelegen te hebben, marcheerde de Prins tegen het einde van September westwaarts en toen zijn verzoek om vrijen doortocht door het bisdom Luik was afgeslagen, trok hij in den nacht van 5 op 6 Oct. bij Stockhem over de Maas, zeer dicht in Alva's nabijheid en tot diens groote verwondering. Alva liet zich echter niet afbrengen van zijn plan om geen slag te leveren. Toen de Prins zich op 9 Oct. gereedmaakte tot den aanval, had Alva zulk eene sterke stelling ingenomen, dat hij ervan moest afzien. Op den tocht van het leger der opstandelingen naar Tongeren, Loon en St. Truyen werd dit op den voet gevolgd door Alva's troepen, die zooveel mogelijk de omliggende plaatsen bezetten en zich van de levensmiddelen uit de streek meester maakten. Om zich met de hulptroepen der Hugenoten onder den heer van Genlis te vereenigen, richtte de Prins zich thans naar het Zuiden en op 20 Oct. werd de achterhoede van zijn leger bij den overtocht over de Geete aangevallen en geheel vernietigd. Na
| |
| |
de vereeniging met Genlis rukte Oranje weer naar het Noorden, maar Alva wist de toegangen tot Brussel en Leuven af te zetten. Een aanval op Luik werd niet krachtig doorgezet en op 5 Nov. aanvaardde de Prins, in wiens leger groote ontstemming over achterstallige soldij heerschte, den terugtocht naar Frankrijk. Alva volgde hem tot Cateau-Cambrésis en keerde 17 Nov. terug naar Brussel, waar hij 3 dagen later in triomf binnentrok. De Paus, die de overwinning bij Jemmingen met eene processie te Rome had doen vieren, vereerde den overwinnaar op Kerstmis een gewijden degen en hoed. Het meest opzienbarende gedenkteeken voor de overwinning was echter het standbeeld, dat de Hertog in de citadel van Antwerpen deed plaatsen met het opschrift: ‘Ferdinando Alvares a Toledo, Albae duci, Philippi II Hispaniarum apud Belgas praefecto, quod extincta seditione, rebellibus pulsis, religione procurata, justitia culta, provinciae pacem firmarit, regis optimi ministro fidelissimo positum’. Het is later door Requesens op bevel van Philips II verwijderd. Ook te Brussel liet Alva zich een standbeeld oprichten.
Voor het oogenblik was de landvoogd den opstand volkomen meester. Schrik voor vervolging verlamde allen tegenstand; bij proclamatie van 26 Juni 1568 was alle verstandhouding met de opstandelingen of met de verbannenen op straffe des doods verboden; den bisschoppen werd gelast, streng toezicht te houden op het verkondigen van verdachte denkbeelden in de scholen; op de pers werd strenge censuur toegepast. De landvoogd beraamde nu plannen, om den financieelen toestand der gewesten te verbeteren. Toen het bleek, dat het verkoopen der in beslag genomen goederen niet genoeg opleverde, kwam hij met het voorstel, om het stelsel der in Spanje toegepaste ‘alcabalas’ in te voeren, nl. den 100sten penning van alle goederen, den 20sten van de onroerende en den 10den van de roerende, een denkbeeld, dat Philips II reeds in 1559 had opgevat. In de commissie van onderzoek, voor deze zaak benoemd, werd het voorstel heftig bestreden, vooral door Viglius, die ook later zijne stem er tegen bleef verheffen. In het geheele land was de oppositie algemeen. Vele steden van Vlaanderen, Brabant en Henegouwen en in het Noorden Utrecht moesten met gewapende macht gedwongen worden, om hare toestemming tot de nieuwe belasting te geven. Aangezien de Staten-Generaal slechts den 100sten penning aannemelijk verklaarden, stemde Alva erin toe, om de beide andere belastingen voor twee jaar (13 Aug. 1569 - 13 Aug. 1571) voor een bedrag van twee millioen gulden 's jaars te laten afkoopen.
In deze jaren hield Alva zich bezig met de verwezenlijking van een sinds lang door hem en Philips II gekoesterd denkbeeld, nl. om de nederlandsche gewesten tot eene volkomen eenheid samen te smelten, door opheffing van alle locale verschillen van bestuur en rechtspraak. De privilegiën zouden worden vervangen door één algemeen landsprivilege; eenheid zou worden gebracht in munt, maat en gewicht. In plaats van de stedelijke schutterijen zou een landsleger worden opgericht, terwijl op vele plaatsen citadellen zouden worden gebouwd. Voor den adel zouden kommanderijen worden gesticht, waaruit de trouw gebleven edelen ondersteuning zouden ontvangen; de bisschoppelijke organisatie zou worden uitgebreid. Een begin van uitvoering werd aan deze plannen gegeven door het eindelijk benoemen van een aantal bisschoppen, door de stichting van een algemeen arsenaal te Mechelen, door het verleenen
| |
| |
van kommanderijen aan verschillende edelen en bovenal door de uitvaardiging der bekende Crimineele Ordonnantiën van Juli 1570, bewerkt door de juristen van den Raad der Beroerten. Zij waren bestemd om een algemeen wetboek van strafrecht te vormen in plaats van de bestaande plaatselijke rechten en behooren tot het beste, wat onder Alva's bestuur is tot stand gekomen.
Op 16 Juli werd te Antwerpen ook eindelijk, nadat Philips er herhaaldelijk op had aangedrongen, eene algemeene amnestie afgekondigd, waarbij aan ieder, die tot de Kerk terugkeerde, vergiffenis werd toegezegd. Alva beschouwde zijne taak in de Nederlanden als afgedaan en verlangde ontheffing van zijne waardigheid, te meer daar zijn invloed in Spanje sterk verminderde. Op 24 Oct. benoemde Philips den hertog van Medina Celi tot zijn opvolger, maar het zou tot in den zomer van 1572 duren voor deze hier te lande verscheen, juist toen de opstand in het Noorden Alva noodzaakte te blijven. Medina Celi is in Nov. 1573 weer onverrichter zake naar Spanje teruggekeerd. Tot den opstand van 1572 heeft vooral bijgedragen de invoering van den 10den en 20sten penning bij afkondiging van 31 Juli 1571. Een stroom van protesten, zelfs geuit door Alva's naaste raadslieden, door verschillende bisschoppen, de Staten van Vlaanderen, Brabant en Henegouwen en van den geheelen handelsstand, was hiervan het gevolg. Op 26 Febr. 1572 werd eene belangrijke beperking toegestaan en op het eind van 1573 is men ten slotte overgegaan tot de geheele opheffing van de gehate belasting.
Eene groote verrassing was (1 April 1572) de inneming van Brielle door de Watergeuzen, gevolgd door de weigering van Vlissinger, om spaansch garnizoen op te nemen, welk voorbeeld spoedig door Mechelen werd gevolgd. Van Dillenburg uit richtte prins Willem een oproeping tot verzet tegen de tyrannie; op 24 Mei werd Bergen genomen door zijn broeder Lodewijk en hij zelf rukte in Juli met 24000 man naar de Nederlanden op; in enkele maanden verjoegen bijna alle steden in de noordelijke gewesten de spaansche bezetting, daarbij krachtig geholpen door de uit Engeland verdreven Watergeuzen.
Alva talmde niet lang met zijne wraak. Bergen werd op 3 Juni door zijn zoon don Frederik ingesloten en na een beleg van 4 maanden tot de overgave gedwongen; het legertje der Hugenoten onder Genlis, dat tot ontzet aanrukte, werd op 19 Juli geheel verslagen; het leger van den Prins werd op een afstand gehouden, zonder dat een slag geleverd werd. De moorden in en na den Bartholomaeus-nacht deden alle samenwerking van de Hugenoten met de Nederlanders ophouden. Zonder veel moeite konden de zuidelijke gewesten tot rust gebracht worden. Mechelen, waar van 2-4 Oct. geplunderd werd, moest het hier het zwaarst ontgelden. Volgens het plan van Alva, die te Nijmegen kwam, waar verschillende bijeenkomsten plaats hadden tusschen hem, zijn zoon don Frederik, Medina Celi en de generaals, ging het spaansche leger bij Maastricht over de Maas en bij Lobith over den Rijn. Zutphen en Naarden (ingenomen 16 Nov. en 1 Dec.) werden grootendeels uitgemoord.
Don Frederik ontving te Amsterdam den vaderlijken zegen en de koninklijke goedkeuring en begon vervolgens het beleg van Haarlem (11 Dec. 1572 - 12 Juli 1573), terwijl Hiërges onderwijl de oostelijke provinciën onderwierp. In den herfst van 1573 kwam echter een einde aan het succes der spaansche wapenen. Door muiterij werd don Frederik verhinderd Enkhuizen te nemen; daarop volgden het ontzet van Alkmaar (8 Oct.) en de
| |
| |
slag op de Zuiderzee (11 Oct.). Alva's verblijf in de Nederlanden liep in denzelfden tijd ten einde. Ontmoediging over de gevolgen van zijn zending, de hem overal omringende haat, voortdurend lijden aan jicht en overlast van zijne schuldeischers deden hem naar een spoedig vertrek verlangen. Op 19 Oct. verleende de Koning hem na herhaalde aanvragen ontslag en op 18 Dec. verliet hij met zijn zoon don Frederik en zijn getrouwen volgeling de Vargas het land, om over Milaan naar Madrid terug te keeren.
De ontvangst bij den koning was verre van hartelijk. Don Frederik en Vargas werden zelfs niet in Madrid toegelaten. Een onderzoek werd ingesteld naar verschillende van Alva's handelingen in de Nederlanden, terwijl hij zelf op zijne goederen vertoefde. Eenigen tijd later werd hij weer aan het Hof teruggeroepen, maar in 1578 viel hij nogmaals in ongenade en werd hij naar zijn kasteel Uzeda verbannen wegens de volgende verwikkelingen. Zijn zoon don Frederik had in 1566 eene liefdesbetrekking aangeknoopt met eene hofdame, doña Magdalena de Guzman en in 1578 wilde Philips hem dwingen haar te huwen. Alva, die dit als nadeelig voor de eer van zijn huis beschouwde, was zijn zoon behulpzaam geweest bij een huwelijk met een zijner nichten en werd daarvoor gestraft, evenals don Frederik, die gevangen genomen werd. Met het oog op den veldtocht tegen Portugal werd Alva echter, mede op aandrang van Granvelle, weer begenadigd. 22 Febr. 1580 werd hem het opperbevel in den portugeeschen oorlog opgedragen. Na de overwinning bij Alcantara op den pretendent don Antonio, prior van Crato, was hij meester in het land, waar hij op het eind van 1582 te Lissabon overleed. Philips toonde zich zeer koel, aangezien hij het Alva niet had kunnen vergeven, dat hij Antonio had laten ontkomen. Op zijn sterfbed zeide Alva, dat zijn geweten volkomen gerust was ter opzichte van zijne handelingen in de Nederlanden. Toch heeft hij daar minstens 6000 personen doen terechtstellen. Volgens eene andere mededeeling zouden het er 18000 geweest zijn, maar dit is in strijd met de officieele gegevens. Hoezeer hij de vervolging der ketterij als een nuttig werk beschouwde, blijkt ook hieruit, dat hij den Bartholomaeusnacht vierde door een aantal gevangen Hugenoten te laten ombrengen. Het oordeel over zijn
karakter luidt meestal ongunstig. In den omgang was hij stug en trotsch: groote moeite had het gekost hem te overreden, zijn hoed af te zetten in tegenwoordigheid van keizer Karel V, wat hij wegens zijne hooge geboorte tegenover den koning niet verplicht was. Als veldheer stond hij ontegenzeggelijk hoog, vooral door zijne voorzichtigheid en door zijn invloed op de soldaten, die hij geheel beheerschte, door tucht en rechtvaardigheid. Van eene zwakke positie van zijn tegenstander wist hij op meesterlijke wijze gebruik te maken. Alle onzekere kansen vermeed hij, zoodat hij weinig veldslagen geleverd heeft en hij wel eens de moderne Fabius Cunctator genoemd is. Als landvoogd beging hij de groote fout, om alleen met enkele vertrouwden, de Vargas, del Rio, de Roda, zijn secretaris Albornoz, allen Spanjaarden, te rade te gaan. Hij meende zijn wil te kunnen voorschrijven aan zijne ondergeschikten zonder met hunne wenschen en belangen rekening te houden. De handel van de Nederlanden heeft door de invoering van den tienden penning en door de voortdurende oneenigheden met Engeland onder Alva's bestuur groote schade geleden.
Alva was in 1528 gehuwd met Maria Henriquez, dochter van Henriquez de Guzman,
| |
| |
hertog van Alba en Catharina van Aragon. Zijn oudste zoon don Frederik, markies van Coria en later hertog van Alva begeleidde zijn vader naar de Nederlanden en nam daar aan verschillende wapenfeiten deel. Zie onder zijn naam.
Alva's tweede zoon, don Diego, was hertog van Lerin, Briande en Bamonte. Diens zoon Antonio van Toledo en Bamonte, hertog van Alva en Huesca, graaf van Lerin, markies van Coria, ridder van het gulden vlies en erfelijk connétable van het koninkrijk Navarra, is de stamvader der latere hertogen van Alva. Hij richtte voor zijn grootvader een praalgraf op.
Alva's dochter Beatrix huwde met den hertog van Feria. Een natuurlijke zoon, Fernando de Toledo, was veldheer in het leger van Alva in de Nederlanden. Zie onder zijn naam.
Alva's portret is geschilderd door Ant. Moro (Museum te Brussel), W. Key (Rijksmuseum te Amsterdam), e.a., en gegraveerd door N. Nelli, F. Huys, e.a.
Gedenkpenningen met Alva's beeltenis komen voor bij G. van Loon, Nederl. Historiepenningen 1, 31, 101-179, 250, 287-88.
Bronnen voor Alva's geschiedenis zijn zijne brieven, uitgeg. in de Colleccion de documentos ineditos para la historia de EspanĚ…a, in Gachard's uitgaven: Correspondance du duc d' Albe sur l'invasion du comte Louis de Nassau en Frise et les batailles de Heyligerlee et de Gemmingen (Brux. 1850) en La Bibliothèque nationale à Paris (Brux. 1875-77), in Quelques lettres du Duc d' Albe uitgeg. door J. Diegerick (1860); in de Documentos escogidos del Archivo de la casa de Alba, uitgeg. door de Hertogin de Berwick y de Alba (Madrid 1891).
Biografieën van Alva zijn o.a. Jan. Meursius, Ferd. Albanus seu de rebus ejus in Belgio per secennium gestis libri IV (Lugd. Bat. 1614, Amst. 1638); Juan Ant. de Vera y Figueroa, conde de la Roca, Resultas de la vida de Don Fern. Alvarez de Toledo, tercero duque de Alva (1643); Vita Ferd. Tolentani ducis Albani (Salamanca 1669); Histoire de Ferdinand Alvarez de Tolède, duc d' Albe (Paris 1698); J.V. de Rustant, Historia de Fern. de Toledo, clamado el Grande, duque de Alva (Madrid 1750).
Zie verder vooral: Alph. de Ulloa, Commentarios de la guerra que Alva he hecho contra Guillermo de Nassau en las tierras baxas (Venecia 1569, vertaling in het duitsch, Dillingen 1570, in het fransch, Parijs 1570, in het italiaansch, Venetië 1570); El discurso sobre la forma de reduzir la disciplina militar a meyor y antiquo estado, por Don Sancho de Londoño dirigido al Illustr. Principe Don Ferdinando Alvarez de Toledo (Bruselas 1587); B. de Mendoça, Commentaires des guerres de Flandres et Pays-Bas (Paris 1591, nieuwe vertaling door Loumier, Brux. 1860) Hoynck van Papendrecht, Analeeta Belgica (Hagae Com. 1743); Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange Sér. 1; Gachard's uitgaven: Correspondance de Guillaume le Taeiturne, enz. Kervyn de Lettenhove, Relations politiques des Pays- Bas et de l' Angleterre sous le règne de Philippe II (Brux. 1882-1888), enz. L. Didier, Lettres et négociations de Claude de Mondoucet (Paris et Reims 1891-92); Calendar of State Papers, Foreign Series 1555-74; Miroir de la tyrannie des Espagnols, perpétrée aux Pays-Bas par le duc d' Albe (Amst. 1620); Marcus, Sententiën en indagingen van den Hertog van Alba (Amst. 1735).
Geschriften over het tijdvak van Alva zijn:
| |
| |
Ch. F. Ellerman, l' Amnestie ou le duc d' Albe dans les Flandres (vert. uit het engelsch door de Comtesse de Rohan, Brux. 1844); Bakhuizen van den Brink, Notice sur le dixième denier (Gand 1848), ook in Studiën en Schetsen (Haag 1875) 1 en Cartons voor de Geschiedenis van den Ned. Vrijheidsoorlog (Haag 1891); Arrue, Campanas del duque Alba de Toledo (1879); Fr. Combes, l' Entrevue de Bayonne (Paris 1884); E. Marcks, Die Zusammenkunft von Bayonne (Strassb. 1889) en Studien zur Geschichte des Niederl. Aufstandes (Leipz. 1902); E. Teubner, der Feldzug Wilhelms von Oranien (Halle 1892); A. Franz, Ostfriesland und die Niederlande zur Zeit der Regentschaft Albas (Emden 1895); E. Gossart Espagnols et Flamands au XVIe Siècle (Brux. 1905);
Zie: Brom, Archivalia in Italië ('s Grav. 1908-1911) reg., vooral van dl. I; verder de algemeene werken over den tachtigjarigen oorlog, zooals die van Motley, Wenzelburger, Blok, Geschiedenis III; Pirenne, Histoire de Belgique IV, Fruin's Verspreide Geschriften (zie reg.).
Voor verschillende tijdschrift-artikelen, brieven enz. zie Petit's Repertorium kol. 101, 106-134, 595, 972, 987, 1128. Voor pamfletten over Alva's bestuur Knuttel's Catalogus van Pamfletten I, 31-42.
Haak |
|