[Admiraal, Aart]
ADMIRAAL (Aart), geb. 13 Oct. 1833 te Goedereede en overl. 12 Nov. 1878 te Schoonhoven, was eerst onderwijzer, later telegrafist, doch verwierf zich vooral naam als letterkundige. Zijn opstellen, brieven, novellen en romans verschenen zoowel afzonderlijk als in verschillende tijdschriften (Los en Vast, Ned. Spect., de Dageraad, de Gids, Nederland, Tijdspiegel, Vaderl. Letteroefeningen, Omnibus en Eigen Haard), meest onder zijn eigen naam, doch ook onder verschillende pseudoniemen (Aramaldi, Paulus, Bato van de Maas of B .v.d. M., Jb. van der Zande en Een Oud-ondermeester). Wegens een minder goede gezondheid - hij was in hooge mate aamborstig - ging hij in 1860 van het onderwijs naar de telegrafie over en werd in 1866 directeur van het telegraafkantoor te 's Gravezande, later van dat te Schoonhoven. Strijdlustig van aard, brak Aart Admiraal gaarne een lans voor hetgeen hij goed en waar achtte. In 't godsdienstige de in zijn tijd opgekomen moderne richting toegedaan, bestreed hij vaak heftig het Katholicisme en het Calvinisme. Van zijn geschriften zijn het meest bekend: Hoe hij koning werd (1863) 2 dln.; De vijand der maatschappij (1866); Het kransje te Wemelingen en eene vraag (1866); De godsdienst des volks (1869); De laatste Hollandsche minnezanger (1869) - deze drie laatste onder het pseudoniem Bato van de Maas -; verder Een schoofje distels (1874), twee jaar later gevolgd door Nog een schoofje distels; Freia, Schetsen en beelden (1875); Dr. A. Kuyper is geen vertegenwoordiger van het
Ned. volk (1875); Krisje de Gier (1878); Oudheden (1878) en Verbranden of begraven (uit zijn nagelaten papieren, 1880). Bekend zijn of waren ook zijn Brieven aan het jonge Nederland, onder het ps. Paulus in den Ned. Spect. geschreven, en Het veerhuis aan de Lek, in Eigen Haard.
Zie: Ned. Spect. 1878, 370.
Zuidema