[Acquoy, Jacobus (2)]
ACQUOY (Jacobus) (2), een der meest verdienstelijke onderwijzers van zijn tijd, geb. 6 Sept. 1803 te Amsterdam en overl. 29 Apr. 1873 ald. Hij ontving zijn eerste onderricht en opleiding van zijn grootvader Jacobus Acquoy (1) en op het instituut van H. Scheerders te Amsterdam; begon in 1816, als 13-jarig kweekeling, zijn onderwijzersloopbaan, legde vlug de vereischte examens af en werd in 1826 tot hoofd van een der stads-armenscholen zijner geboorteplaats benoemd. Reeds op 18-jarigen leeftijd was hij lid geworden van het wiskundig genootschap ‘Een onvermoeide arbeid komt alles te boven’, en evenals zijn zooeven genoemde grootvader muntte ook hij in de wis- en rekenkunde uit. Met H.W. Bloem, D.W. Hinse, A. van Otterloo e.a. redigeerde hij het Tijdschrift voor reken-, stel- en meetkunde, uitgegeven vanwege de gewestelijke vereeniging Noord-Holland van het Ned. Ond. Genootsch. (1853-1877) en met dezelfden (1858-62) het Tijdschrift voor wis-, natuur- en werktuigkunde.
Maar de grootste verdienste heeft Acquoy zich verworven als lid en medebestuurder van het N.O.G. en zijne verschillende instellingen. Vooral voor de Levensverzekeringsmaatschappij met haar Hulp- en Ondersteuningsfonds heeft hij veel gedaan. Terecht werd hij als een der grootste sieraden van het genootschap aangemerkt en genoot hij de eer als lid van verdienste daarvan te worden benoemd. Met P. Best en D.W. Bosch was Acquoy ook een der steunpilaren van de afdeeling Amsterdam van het N.O.G. Hij was gehuwd met Maria van den Berg.
Zie: W. Degenhardt, Jac. Acquoy in zijn leven en werken geschetst (1873).
Zuidema