gezien hij op een bevel van de Staten zich had verwijderd, voorgevende ziekte bij zijn bemanningen en gebrek aan voorraden. Hij viel 16 Febr. 1626 weder binnen in Zeeland. Deze handeling heeft in Frankrijk een zeer ongunstigen indruk gemaakt en was oorzaak, dat de vergoeding der kosten door Frankrijk eerst zeer laat geschiedde. Ook in de Republiek had de geheele onderneming veel misnoegen gewekt, niet alleen bij de ijverige protestanten maar ook in handelskringen, omdat door die hulp de vloot verzwakte en de handel niet voldoende beschermd kon worden.
Als bijzonderheid dient nog vermeld, dat na het overlijden Jacob van Wassenaar van Obdam, luit.-admiraal van Holland, in 1623, tot aan de benoeming van Willem van Nassaula Lecq (zie kol. 1 67) tot die waardigheid in 1625, Haultain de eenige luit.-adm. in de Republiek was. Dit had daarom beteekenis omdat de Staten van Zeeland zich daarop o.a. beriepen, toen de Staten van Holland later uit naijver hun luit.-adm. niet alleen tot opperbevelhebber van de vloot, maar zelfs een van hunne vlagofficieren tot plaatsvervangend opperbevelhebber aanwezen, terwijl een zeeuwsche vlagofficier steeds tweede persoon op de vloot bleef. Pas onder Willem III komt weder een zeeuwsche opperbevelhebber voor. De algemeene stemming op het zeeuwsche eskader werd door dit voorbijgaan niet bevorderd. Haultain werd in 1627 opgevolgd door Philips van Dorp. Hij was Febr. 1603 gehuwd met Olympia de Hastaing.
Op het rijksarchief bevinden zich 3 journalen van Haultain onder admiral te t no. 949, 954, 958.
Zijn anoniem geschilderd portret is in het Rijksmuseum te Amsterdam, fragmenten van zijn grafmonument in de St. Janskerk te Sluis in de Oudheidkamer te dier stede.
Zie: de Jonge, Nederl. Zeewezen I, 205, 232, 253; Backer Dirks, De Nederlandsche Zeemacht register ‘Haultain’; v. Meteren, fol. 475, 534; Aitzema, zie register bij Haultain; Nagtglas, Levensber. II, 666.
Boldingh