en Gerhard Dumbar, was hij gaarne behulpzaam bij hun studie; zijn vrijzinnige denkbeelden en groote kennis van engelsche en fransche letterkunde zijn van invloed op hun vorming geweest. Vermoedelijk is hij de vertaler van: De Wijsgeerige Landman of Jacob Gouyer door Dr. Hirzel, (Dev. 1766) en van het Vervolg van den Wijsgeerigen Landman (Dev. 1767); mogelijk ook van Zedekundige Proeven. Uit het Engelsch van O Goldsmith en Dr. Samuel Johnson, (3 dln.); van de Wijsgeerige Bespiegelingen over de Egyptenaren en de Chineesen door den Heer de Pauw, kanonnik van Xanten. Uit het fransch vertaald, (3 dln.) en van Der Mönch von Libanon van Pfranger, een bespotting van Nathan der Weise (Dev. Leemhorst 1784). In 1768 verscheen te Deventer zijn vertaling van de Vicar of Wakefield; verder was hij medewerker aan de Denker en de Rhapsodist. Hij was bevriend met J.D. van der Capellen, voerde briefwisseling met J.H. van Swinden over wis- en natuurkunde en met J.F. Martinet; het slot van diens Historie der Waereld (1780-1784) over de geschiedenis van de Egyptenaren en Chineezen schijnt het werk van de Vries te zijn.
Zie over hem: Fransen v. Eck en Bosscha, Tweede Eeuwfeest van het Ath. ill. te Deventer 75; J.I. van Doorninck, Kleine Bijdragen t.d. Gesch. v. Overijssel XVI en XXIV; Hartog, Spectat. Geschriften 51 en Prinsen in de Gids 1911, I, 461.
M.E. Kronenberg