[Veer, Albert de]
VEER (Albert de), geb. te Amsterdam in 1564, overl. te 's Gravenhage 8 Febr. 1620, oudste zoon van den volgende - met wien hij vaak ten onrechte wordt verward - en Cornelia van Adrichem. Na te Leiden waar hij 8 Apr. 1581 werd ingeschreven, in de rechten te hebben gestudeerd, en na verkrijging 6 Juni 1585 van den doctoralen graad, werd hij 10 Aug. 1588 tot secretaris van schepenen te Amsterdam benoemd, met opdracht hen tevens als pensionaris te dienen. In 1689 verkreeg hij daarom den titel van mede-pensionaris. Tot pensionaris der stad Amsterdam benoemd 15 Jan. 1601, leidden de politieke verhoudingen in 1611 er toe, dat de calvinistische regentenpartij, een harer aanhangers tot pensionaris wenschende, zich hiertoe de mogelijkheid opende door zijne benoeming te bevorderen tot raadsheer in den Hoogen Raad. Als zoodanig 30 Mei 1611 benoemd, bekleedde hij dien post tot zijn dood. De Veer bezat de heerlijkheid Callantsoog, werd 1610 hoofdingeland van de Beemster, en werd in Apr. 1610 - als gezant naar het hof van Jacobus I van Engeland - door dezen tot ridder geslagen. Zijne vrouw Simontje Jansdr. Schaeck, met wie hij 1591 huwde, schonk hem vier kinderen.
Zie: Elias, Vroedschap van Amsterdam I, LIV, 50-53; II, 1407; C.P. Burger Jr. in Tijdschr. v. Boek- en Bibliotheekwezen VI, 33-36; 161; P.C. Molhuysen in Oud-Holland, 1910, 58-60; Diarium Ev. Bronchorstii 163; Heraldische bibliotheek 1874, 357 (mede over zijn geslacht).
van Kuyk