zoude hij op het observatorium van Felix Meritis sterrenkundige waarnemingen volbracht hebben, maar het moest nog duren tot 1846, voor hem eindelijk de sleutels van het observatorium werden toevertrouwd. Inmiddels kreeg hij tot zijne voldoening eene aanstelling aan de Handelsschool, om populaire sterrenkunde te onderwijzen. Stamkart had intusschen drie zonen, die opgevoed moesten worden. Een dochtertje ontviel hem op den leeftijd van ruim één jaar.
Hij werd 1845 lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen. Later, toen het Instituut opgeheven werd en de Koninklijke Academie van Wetenschappen daarvoor in de plaats kwam, werd hij lid van die Academie. In 1848 werd hij lid van de schoolcommissie te Amsterdam.
Op nautisch gebied, waarin hij veel werkte, hebben zeer vernuftige toestellen om aan boord horizontale en vertikale intensiteit van de magneetkracht te bepalen, bij de zeelieden niet het onthaal gevonden dat hij verwachtte, waarschijnlijk omdat, hoe theoretisch zuiver die uitgedacht mochten zijn, zij niet practisch genoeg in het gebruik aan boord waren.
Bekend bij de koopvaardij door zijne talrijke geschriften over zeevaartkundige onderwerpen, werd hij in 1857 medecommissaris van de Kweekschool voor zeevaartkunde te Amsterdam.
In 1867 (bij koninklijk besluit van 26 Juli no. 65) werd hij benoemd tot hoogleeraar aan de Polytechnische school en hem het onderwijs in zuivere en toegepaste wiskunde opgedragen. Later werd hem daarbij opgedragen onderwijs te geven in het ijkwezen. Spoedig na zijne benoeming werd hij belast met de basismeting in den Haarlemmermeerpolder en de daarbij behoorende driehoeksmeting in ons land ten behoeve van de europeesche graadmeting. Veel arbeid heeft het basismeetwerktuig van Repsold te Hamburg, dat voor de triangulatie in Indië bestemd was, hem gekost en zeer afmattend was de vermoeiende hoekmeting voor hem. Tot zijn dood is hij met dit werk bezig geweest. Stamkart heeft ook deel gehad aan de invoering van de nieuwe standaarden voor meter en kilogram. Met F. Kaiser, later met J. Bosscha, benoemd tot regeeringsafgevaardigde bij de internationale vergadering ter bepaling van de wijze waarop de internationale standaarden zouden worden vervaardigd, heeft hij in 1872 die vergadering te Parijs bijgewoond, en later in 1876 met Bosscha en Oudemans een werkzaam aandeel genomen in de vergelijking der nederlandsche standaarden van den meter met den mètre der Archives en den meter, die later tot internationalen meter is verklaard. Intusschen vroeg en kreeg hij 17 Juli 1878 zijn ontslag als hoogleeraar aan de Polytechnische school.
Nog eenigen tijd bleef hij als rustend hoogleeraar te Delft wonen en arbeidde hij steeds voor de europeesche graadmeting als lid en voorzitter der Rijkscommissie voor graadmeting en waterpassing, welke op voorstel van de Academie van wetenschappen bij Kon. Besl. van 20 Febr. 1879 werd ingesteld ten einde meer eenheid te brengen in de werkzaamheden welke ten dienste van de graadmeting hier te lande werden verricht. Daarna verhuisde hij naar Amsterdam zijne geboorteplaats, waar hij overleed.
Het leed werd hem ook in zijn huiselijk leven niet gespaard; van zijne drie zonen stierf de tweede volwassen. Een dochtertje werd maar één jaar oud. Zijn oudste zoon promoveerde in 1858 in de oostersche talen, de jongste was