met mej. G.C.W. Grimberg, die hem met haar drie zonen overleefde. Tot zijn beste gedichten behooren: Aan de vorsten van Europa. In naam der beleedigde menschheid (1870); Verhalen, Sproken en Legenden (z.j.), waarin o.a. tal van sprookjes van Andersen, in goed nederlandsch vertaald, zijn opgenomen; Historie en Fantasie, een bundel novellen en gedichten van verschillenden inhoud (z.j.) en Thomasvaer en Pieternel aan het Nederl. volk bij den aanvang van 1880. Verder schreef hij dichterlijke bijdragen in het Jaarboekje voor Rederijkers, den Muzenalmanak Vergeet-mij-niet, de jaarboekjes Aurora en Castalia, den Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, de Kunstkroniek enz. Ook aan tooneelpoëzie heeft hij zijn krachten gewijd; zoo schreef hij een vertaling van Der Sturz des Hauses Alba van Wallis, De arme dichter, drama voor rederijkers en De dochter van den souffleur, maar deze tooneelstukken werden niet gedrukt. Geruimen tijd schreef Spoor ook de tooneelverslagen voor het Rotterdamsch Nieuwsblad.
In het Jaarb. voor Rederijkers 1870 staat zijn gegraveerd portret.
Zie: Levensber. Letterk. 1884, 131.
Zuidema