van Cremona, Emmanuele da Sescalo, kennen als iemand die op een zelfden tijd meer beneficies bezat, dan het kerkelijk recht toeliet. Hij beklom den bisschopszetel van Cremona na Januari 1291, doch door de partijschappen was hij spoedig genoodzaakt te vluchten. Uit verschillende documenten blijkt, dat hij in 1295 te Rome verbleef, waar hij afstand zal gedaan hebben van zijn bisdom. In den zomer van 1295 was hij in Zwitserland en vandaar toog hij naar de abdij van Aduard, waar hij na een driejarig verblijf overleed en op de plaats bij zijne intrede in de abdij aangewezen, in het koor der kerk, werd begraven. Emmanuel wijdde te Aduard eene kapel met altaar en in 1296 de dominicanerkerk te Wesel. In alle hagiographische werken over de cisterciensers komt Emmanuel voor, echter met zeer verwarde gegevens en data. Kronenburg en na hem Berlière en Novati hebben hierin licht gebracht en de oogenschijnlijke tegenspraak der Kroniek van Aduard opgelost. Zoolang de abdij bestond genoot Emmanuel eene openbare, waarschijnlijk niet liturgische, vereering; wegens de groote kosten had de abt Fredericus er van afgezien om eene canonizatie te Rome te verkrijgen. Een bewijs voor zijne vereering ab immemorabile is, dat zijn naam voorkomt op de lijst der heiligen en zaligen der Cisterc. orde in druk uitgegeven te Dyon 1491 door den abtgeneraal Joh. Cirey, die in 1483 Aduard bezocht. Deze lijst werd ingelascht in het Missale Cisterciense (Par. 1526) en haar belangrijkheid besproken in de Acta S.S. Oct. XIII, 91.
Zie: J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de middeleeuwen (Amst. 1901) IV, 136-144; H. Brugmans, De kroniek van Aduard in Bijdr. Hist. Genootsch. XXIII (1902) 44, 52-53, 56; Westfalisches Urkundenbuch VII, no. 2326, 1109; U. Berlière, Emmanuel éveque de Crémone in Revue Bénédictine XXVI (1909) 96-98; Fr. Novati, Un vescovo cremonese semisconosciuto: San Emmanuele. in Archivio storico Lombardo XXXVII (31 Mrt. 1909) 167-172, (30 Jun. 1910) 415-424; Ph. Guignard, Les monuments primitifs de la règle cistercienne (Dijon 1878) xcvi, 652.
Fruytier