[Serrurier, Lindor]
SERRURIER (Lindor), geb. 21 Dec. 1846 te Dordrecht, overl. 7 Juli 1901 te Batavia; hij wilde eerst notaris worden en werd candidaatnotaris. Daarop ging hij onder leiding van prof. J.J. Hoffmann te Leiden japansch studeeren, werd daar 23 Sept. 1874 student in de rechten (leeftijd onjuist in het Album Studios.) en promoveerde 5 October 1877 cum laude tot Mr. in de rechten. Hetzelfde jaar werd hij conservator en in 1881, na het ontslag van prof. Leemans, directeur van 's Rijks Ethnogr. Museum. Gedurende de 15 jaren van zijn directoraat verdrievoudigde hij het aantal voorwerpen en schiep de anthropologische afdeeling en de verzamelingen van de Zuidzee, Afrika en Amerika, terwijl de ned.-indische afdeeling zeer vermeerderd werd. Het was een groote ergernis voor hem, dat zijne pogingen om een nieuw gebouw voor het Ethnogr. Museum te verkrijgen schipbreuk leden. Zijne brochures Museum of Pakhuis (Leiden, 1893) en Museum of Mesthoop (Leiden, 1895) hadden geen gunstig resultaat. Daarom nam hij 22 Aug. 1896 zijn ontslag als directeur en werd 28 Oct. 1896 benoemd tot leeraar in de aardrijkskunde en ethnographie van Ned.-Indië aan het gymnasium Willem III te Batavia. Bovendien werd hij secretaris van het Batav. Genootschap en conservator van het Ethn. Museum. Door hem is 1890 de ‘Maatschappij tot bevordering van het natuurkundig onderzoek der Nederlandsche Koloniën’ gesticht, die o.a. de Borneo- en de Siboga-expeditie op touw zette.
Hij was gehuwd: 1o. 1877 met Martina Cornelia Lindo (dochter van den ‘Ouden Heer Smits’) overl. 1880; 2o. 1884 met Madelon Sophie Elisabeth ten Kate.
Zijne hoofdwerken zijn: zijne uitgave van Hoffmanns Japansch woordenboek, waarvan echter slechts de letters A, O en B verschenen (1892); De Wajang poerwa, eene ethnologische studie (Leiden 1896) en vele kleinere opstellen.
Zie: A.A.W. Hubrecht in de Gids, 1901, 539; G. Schlegel in Toung Pao, 1901, Oct.; J.D.E. Schmeltz in Int. Arch. f. Ethn. XIV, 137 en H. ten Kate, Lindor Serrurier herdacht (Tokyo 1902). Zie ook Enc. v. Ned. Indië III, 578.
Juynboll