[Rons, Boudewijn]
RONS (Boudewijn), Ronssche, Ronsseus, geb. te Gent in het eerste kwart der 16e eeuw,
overl. te Gouda 1596, studeerde o.a. tegelijk met P. Forestus te Leuven en genoot onderwijs van Thriverius Brachelius. Hij praktiseerde eerst te Veurne in West-Vlaanderen maar vertrok later naar Gouda, waar hij onafgebroken van 1560-1566 als stadsmedicus werkzaam geweest is. Hij keerde, zonder dat men weet waar hij in den tusschentijd bleef, in 1569 in Gouda terug en werd dadelijk in zijn vorige betrekking herbenoemd. In 1573 vertrok hij weer voor eenige maanden, om dan weer in zijn vroegere positie op te treden. In 1576 trachtte hij van 't bestuur verlof te krijgen, om zoo nu en dan zijn post te verlaten. Vermoedelijk is hem dit niet gegeven; ten minste hij verdween in 1577 opnieuw, maar toen hij in 1581 teruggekeerd was, werd hem, alhoewel de plaats op dat oogenblik bezet was, opnieuw verzocht stadsdokter te willen wezen ‘omdat de poorterie deser stede nyet we in heure sieckten en wort gedient, overmits tsober geloeff ende betrouwe, dat zij luijde aen de jegenwoordige doctoren hebben’. Daarentegen was ‘de nature ende complexie’ van Rons bij ‘de poorterie bekent’ en blijkbaar gewild. Zijn salaris, dat in den beginne van ƒ 10, op ƒ 50, ƒ 60 tot ƒ 100 verhoogd was werd thans gesteld op ƒ 204. En 1 Aug. 1582 ging men een nieuw contract voor 10 jaren met hem aan, waarbij als jaargeld 34 £ gr. vl. werd toegezegd, terwijl hij de armen ‘om godswil’, de welgestelden voor drie stuivers per bezoek, 's nachts voor zes, ‘ten waere proprio motu meer gegeven worde’ helpen moest. Verder kreeg hij vrijdom van ‘waecke, accijns’, enz. In 1591 werd het
contract voor 6 jaren verlengd.
Hij was een zeer geletterd man en moet een uitstekend latinist geweest zijn, getuige zijn bekende uitgave van Celsus, De re medica Libri octo (1592). Hij nam met groot enthousiasme en veel succes deel aan de renaissance-beweging dier dagen. Hij nam positie tegen de Arabieren en wilde door goede uitgaven der Grieken en Romeinen een vasten bodem ook voor de geneeskunde maken, daarbij ten volle begrijpende, dat men met recht van hem en zijn tijdgenooten meer verlangen mocht dan men van de ouden vorderde. Verder was hij voor zijn tijd een uitstekend verloskundige en hechtte aan de anatomie, zooals Vesalius die leerde, als basis voor de studie der medicijnen een groote beteekenis. Als echt kind van zijn tijd echter, zou hij veel aan chiror mancie gedaan hebben. Hij schreef verder: Venatio medica seu medicina ex lepore, cervo, lupo et apro ... De voorrede aan Adrianus Junius is gedateerd: Gouda Febr. 1574; de Humanae vitae primordiis, hystericis affectibus, infantibusque aliquot morbis (Lugd. Bat. 1594); de Hominis primordiis hystericisque affectibus centones. Ejusdem de Hippocratis magnis lienibus, Pliniique stomacace seu sceletyrbe epistola (Lovanii 1559); Miscellanea seu Epistolae medicinales (L.B. 1590).
Zie: Biographie nationale XX, 15; Schriftelijke mededeelingen van Dr. A.L. Kesper.
A. Geyl