keerde hij derwaarts terug; in 1832 volgde de benoeming tot gen.-maj.-tit.
Riesz onderscheidde zich bij de expeditiën naar Palembang en Bangka (1819-21), waar hij het ridderkruis der M.W.O. 4e en 3e kl. verwierf; in 1833 werd hij, met J.I. van Sevenhoven, benoemd tot gouv.-comm. voor Sumatra's W.K. In deze hoedanigheid was hij een der onderteekenaars van het bekende ‘plakaat pandjang’.
In 1834 benoemd tot res. van Soerabaja, keerde hij in 39 voor goed naar Europa terug; hij werd daarna voor de derde maal - nu naar den eff. rang van generaal-maj. - gep. In 1852 werd hij nog benoemd tot commandeur der M.W.O. Hij was in 1824 gehuwd met Catharina Ricci Cranssen, geb. te Batavia 17 Dec. 1795, overl. te Amsterdam 24 Nov. 1845, weduwe van Petrus Theodorus Couperus.
Zie: A. Meis, Verhael van den Pal. oorlog 1819-21 in Mil. Spec. 1842; E.B. Kielstra, Sum. W.K. van 1833-35, in Bijdr. Kon. Inst. T., L. en Vk. 5e volgr. IV, uitv. levensbericht in Hand. en Geschr. Ind. Gen. III (1856) en De Ned. Leeuw 1908, 241.
Kielstra