[Rembrands, Trijn]
REMBRANDS (Trijn), gaat door voor de alkmaarsche heldin, zooals Haarlem met meer recht op Kenau Hasselaar kan bogen. De oude verhalen en zangen van het beleg roemen wel de dapperheid der alkmaarsche vrouwen, maar noemen haar niet. Eerst Petrus de Lange schreef in het in 1661 te Amsterdam verschenen boekje: Batavise Romeyn: ‘de vrouwen waren zoo moedigh als de mannen ... ja een jonckvrouwe van omtrent 16 jaren, Tryn Rembrants, heeft d'andere een moedt onder de ribben gesproken, en als een man nevens vele ghestreden’. Alkmaars Bitter en Zoet van Cornelis Schoon, in 1673 verschenen en vele malen herdrukt, hield zich aan dit bericht en burgemeesteren bevestigden het, toen zij (in 1747?) bij het vermaken van een schoorsteen in de regentenkamer van het pesthuis, waarvoor regenten een spiegel wenschten, last gaven daarvoor eene afbeelding van T.R. - wellicht een reeds voorhanden paneeltje, dat Kenau Hasselaar gewapend bij Haarlems wal voorstelt - te plaatsen. Voor rekening der burgemeesters J.J. Vrijburg en D. Sevenhuysen blijven hunne daarbij in gouden letters aangebrachte versjes, beginnende: ‘Zie hier Tryn Rembrands 't puijk der maagden en ‘Zie hier Tryn Rembrands, die de Spaanse Tirannij’. Alkmaars geschiedschrijver Boomkamp, erkennende dat Catharina Remme, een vrouw van goeden huize, 60 jaren na het beleg geleefd en zich misschien nevens andere jonge dochters in 1573 vromelijk gekweten heeft, vermoedt ‘dat de volgende tyd haar booven anderen verheeven hebbe’. Zij zal door haar hoogen leeftijd in waarde gerezen zijn. Zij was in 1618, toen zij 2 graven in de Groote kerk kocht, beide gemerkt met een zwaard en een bijl kruiselings over elkander, reeds
weduwe van Cornelis Reyersz., lakenkooper, die in 1592 door den Raad van Holland tot lid der vroedschap benoemd, doch 13 Juli niet tot de beëediging toegelaten was, als buiten de provincie, in Oostland, geboren. Trijn Remmen werd begraven 14 Juni 1638, hare nalatenschap geïnventariseerd 30 Juli d.a.v. Jan Krabbendam heeft hare nagedachtenis verlevendigd door een in 1835 uitgegeven roman; de schoorsteen is nog te zien in de regentenkamer van het stedelijk ziekenhuis, waarin hij p.m. 60 jaren geleden is overgebracht.
Zie: Alkm. Courant nr. 78 van 1892.
Bruinvis