[Pijnappel, Jan]
PIJNAPPEL (Jan), geb. 17 Nov. 1822 te Amsterdam, overl. 14 Sept. 1901. Hij studeerde eerst aan het athenaeum te Amsterdam, daarna te Leiden, waar hij in 1845 in de letteren promoveerde op een proefschrift: Specimen literare inaugurale continens vitas ex lexico biographico Ibn Callicanis quae non exstat nisi in codice Amstelodamensi. In 1846 werd hij benoemd tot leeraar later tot hoogleeraar aan de delftsche academie, waar hij onderwijs gaf in het maleisch en ook tijdelijk in geschiedenis en land- en volkenkunde. Bij de opheffing dier inrichting werd hij hoogleeraar in het maleisch aan de rijksinstelling voor onderwijs in ind. taal-, land en volkenkunde en sedert 1877 hoogleeraar aan de rijksuniversiteit te Leiden. Dit ambt aanvaardde hij met eene redevoering: Het recht en de waarde der beoefening van het maleisch en in 't algemeen van de pol. talen als vak van hooger onderwijs. In 1889 ontving hij op verzoek eervol ontslag.
Zijne werken hebben vooral betrekking op de studie van het maleisch, o.a. Mal. Ned. woordenboek (1863 2e dr. 1875, 3e dr. 1884); Mal. spraakkunst voor eerstbeginnenden 1862; Mal. spraakkunst, 1866; Mal. Grammatica, 1888; Reis van Abdoellah (Meursinge's Mal. leesboek, 4e stuk) en vele opstellen in de Bijdr. T., L. en Vk. Verder schreef hij eene Geographie van Ned.-Indië (1863, 2e dr. 1868).
Zijn portret is door J.C. d'Arnaud Gerkens op steen geteekend.
Zie: Encyclop v. Ned.-Indië III, 348; A.C. Vreede in Bijdr. T., L. en Vk. 1902, 1-14; Wereldkroniek 28 Sept 1901 met portret.
Juynboll