[Putman, Jacobus Josephus]
PUTMAN (Jacobus Josephus), geb. 4 Jan. 1812 te Oudewater, overl. 8 Mei 1883 te Utrecht.
Nadat hij 10 Aug. 1836 door den bisschop van Curium te Oegstgeest tot priester was gewijd, begaf hij zich 1 Mrt. als missionaris naar Curacao en vestigde zich in 1839 te Santa Rosa, waar hij eene kerk bouwde en een school oprichtte. Tijdens zijn verblijf aldaar stelde hij een gebedenboek op in de negertaal, dat samenhangt met Putman's Gebedenboek ten dienste der katholieke jeugd (Amst. 1864, 4e uitg.). In 1853 door ziekte gedwongen naar Nederland terug te keeren, werd hij in Sept. van dat jaar benoemd tot pastoor te Kabauw, in 1857 tot pastoor der O.L.V. kerk te Utrecht, in 1858 daarenboven tot kanunnik van het Metropolitaan-kapittel en in 1860 tot deken der stad.
In 1862 verscheen De Lijkrede op den Heer Leon. Franc. de Bruyn, zijn boezemvriend en weldoener der kerk; tegen mevr. Elise van Calcar schreef hij in 1865 een vlugschrift Wolfhezen en Kevelaar. In 1873 legde hij zijn herderschap neer, en wijdde zich verder aan de studie der letteren. In 1872 was reeds verschenen Cervantes Reis naar den Parnassus (Utr. 1872); daarop volgden Studiën over Calderon en zijne geschriften (Utr. 1880); oorspronkelijk in de Wachter, later afzonderlijk Mijne Studiën over Calderon en zijne geschriften verdedigd tegen Prof. A. Pierson (Utr. 1881).
Van 1849-1874 was hij medewerker van de Katholiek. Brieven van hem zijn verschenen in den Godsdienstvriend 1837, 187-189; nog schreef hij eenige ascetische werkjes: de Kruisweg met het Stabat Mater (4e uitg., Utr. 1863).
Zie: Archief aartsb. Utrecht XXXII, 184; Studiën XV, 61-76.
Batenburg