[Otto IV, graaf van Bentheim]
OTTO IV, graaf van Bentheim, zoon van graaf Dirk VI van Holland en van Sophia (dochter van Otto graaf van Reineck en Gertrudis gravin van Bentheim), broeder van graaf Floris III van Holland en van Boudewijn, bisschop van Utrecht; hij komt voor tot 1207. Deze vorst, die nog zeer jong, door den ontijdigen dood van zijn oom Otto III (omstr. 1148), het graafschap Bentheim verwierf, was in veelvuldige relaties met zijn hollandsche verwanten. Zijn broeder, de bisschop van Utrecht, maakte hem burggraaf van Utrecht, welk ambt tot 1307 in zijn geslacht bleef; hij bezat vele goederen in onze gewesten, o.a. Gorinchem. Met zijne moeder Sophia, de gravin-weduwe van Holland, bezocht hij het Heilige Land, alwaar zij te Jeruzalem stierf en begraven werd (1176). In 1196 ondersteunde graaf Otto zijn broeder, den bisschop, krachtig tegen de Drentenaars en verdedigde een tijdlang het kasteel van Koevorden. Zeer in aanzien gehouden door zijn neef, graaf Dirk VII van Holland, stemde hij toe in het huwelijk van gravin Ada met den graaf van Loon en was daarbij zelf tegenwoordig; aan den hierop gevolgden oorlog schijnt hij geen deel te hebben genomen; hij zal trouwens toen ook reeds van hoogen leeftijd zijn geweest. In 1207 teekent hij een verklaring, dat Ada wettig gehuwd was; na dien komt hij niet meer voor. Otto was tweemalen gehuwd, eerst met eene dochter uit het grafelijk huis van Arnsberg, daarna met een dochter van den graaf van Cappenberg, en won o.a. Boudewijn (kol. 441) zijn opvolger, en Otto, proost van Bremen, in 1217 als bisschop van Munster overleden.
Voor de geschiedenis van Bentheim is nog altijd het beste werk: J.H. Jungius, Historia antiq. comitatus Benthemiensis (Hannover en Osnabrück 1773), alwaar over Otto, 192 en vlgg. In zake het burggraafschap van Utrecht zie men: C. Pijnacker Hordijk in Nijhoff's Bijdragen 4e reeks II, 1 vlgg., en ook: S. Rietschel, Das Burggrafenamt und die hohe Gerichtsbarkeit (Leipz. 1905) 173 vlgg.
Obreen