tot betaling van hen, die den lande als zeelieden gediend, en van hen, die op maandcedullen geld tot het inkoopen van zeeplunje en het voldoen van slaapbazen voorgeschoten hadden. Binnen 8 dagen werd door 34 medeburgers ƒ 16000 voor dit doel verschaft, zoodat aan 200 zeevarenden hulp kon verleend worden. P.J. Menjolet, J.v. Halmael en Nobbe werden directeuren van het fonds. Burgemeester Temminck had in 1788 voor zijn neef, den secretaris v.d. Dussen, van N.'s opvolger als waterschout, Hulsebosch, den afstand van een deel der emolumenten bedongen, en aangezien de instructie sedert niet veranderd was, meende de raad, dat N. alsnu dergelijk deel aan de stad moest uitkeeren, waartoe hij niet genegen was. 31 Mei 1797 besloot de raad hem aan te manen om van de 6 stuivers per man, welke hij voor het monsteren ontving, 4 aan de gemeente af te dragen. Hij gehoorzaamde onder protest, maar toen hij 13 Maart 98 bij vacature provisioneel tot maire was benoemd, zond hij 28 April bij den raad een verzoek in om teruggaaf der ƒ 1848, welke hij, ten gevolge van het raadsbesluit van 31 Mei 97 met terugwerkende kracht sedert 1795, had moeten opbrengen. N., vurig voorstander van een- en ondeelbaarheid, lid van verdienste van het Constitutioneel Gezelschap: ‘Voor deugd en kundigheden’ en een der hoofdmannen van de Bataafsche Club Letter Z, deed zich na den staatsgreep van 22 Jan. 1798 zoozeer gelden, dat de door het den 12den Juni opgetreden Intermediair Bestuur der Republiek naar Amsterdam gezonden commissie, welke de geheele municipaliteit veranderde, hem en 3 anderen deed gevangennemen en naar het slot te Muiden brengen, van waar zij in gevangenschap overgingen op het Huis in 't Bosch te 's Gravenhage. Toen hij in vrijheid was gesteld, hernam hij
de hem niet ontnomen betrekking van waterschout. In het laatst van 1798 werd hij door de kiezers van Amsterdam, Sloten enz. tot lid van het departementaal bestuur van den Amstel benoemd, maar zijne verkiezing werd toen en nog driemaal daarna door het Uitvoerend Bewind vernietigd, op grond zijner deelneming aan de plaats gehad hebbende woelingen.
Nobbe was 6 Mei 1781 te Amsterdam gehuwd met eene daar wonende alkmaarsche weduwe, Lea Fabritius, geb. 1752, gehuwd geweest met Jacob van Veen. Zij overleefde ook haar tweeden man.
Zie: C.W. Bruinvis in Amsterdamsch Jaarboekje 1900, 57, waarbij zijn phototypisch portret naar een teekening van J.C. Mertens in het museum te Alkmaar.
Bruinvis