[Matthijssen, Jan]
MATTHIJSSEN (Jan), secretaris van den Briel, samensteller van het bekende
Rechtsboek dier stad. Van zijn leven is niet veel meer dan naam en ambt bekend. In eene op het brielsche archief bewaarde rekening van 1415-1416 wordt vermeld ‘meester Jan der steden clerc’, die een ‘jairloon van XXI
Holl.’ geniet. Uit eene oorkonde van 9 Sept. 1423 blijkt, dat hij alstoen overleden was en zijn broeder
Jacob een onroerend goed van hem heeft geërfd, ‘angecomen ende bestorven’, waarschijnlijk doordat Jan kinderloos overleed. Ook hier wordt hij weder ‘meester’ Jan genoemd. Ten slotte een oorkonde van 1 Febr. 1419 van Jan van Beieren, waar onder de getuigen voorkomt: ‘meyster Jan Mathijssoon’. Verder zijn wij op het rechtsboek aangewezen. Dit vermeldt ter zijde van de inhoudsopgave: ‘
Johannes Mathie clericus civitatis Bryelensis’, terwijl de aanvangsletters der kapittels de woorden vormen: ‘Johannes Mathie cderycus civitatis Ibielensis’. Dat het 2e kap. van het 3e en het 1e en 2e kap. van het 5e tractaat aanvankelijk met andere letter begonnen en dus verandering ondergingen, behoeft wel geen verder betoog. Het is bij het verder geheel ontbreken van gegevens omtrent M.'s leven dus van het grootste belang uit het werk zelf den tijd van ontstaan na te gaan, en nauwkeurig onderzoek geeft als meest waarschijnlijk resultaat, dat het werk geschreven is in den aanvang der 15e éeuw. Mede door dezen tijd van ontstaan is het een der zuiverste bronnen van het oud-vaderlandsche recht, vooral belangrijk voor de kennis van het procesrecht. De beschouwingen op juridisch gebied vertoonen eene groote
oorspronkelijkheid, juridische schrijvers of vreemd recht citeert hij niet; het geheel baseert zich op de rechten van den Briel en Voorne. Daarentegen is het geheele betoog vermengd met allerlei zonderlinge vertellingen, aan middeleeuwsche boeken ontleend. Rijk is schrijver in aanhalingen uit den Bijbel, Aristoteles, Cicero, Seneca, Cato, Augustinus, Orosius, Alanus, e.a. De groote reeks latijnsche citaten - met vertaling erbij - en met den inhoud zeer flauw verband houdende verhalen maakt een onbeholpen indruk. Het hs., op het brielsche archief bewaard, bestaat uit 133 perkamentbladen in kl. f
o. De tekst, verdeeld in 5 tractaten, ieder in kapittels onderverdeeld, is op verschillende plaatsen onvolledig en bedorven. Het grootste deel