[Maria, gravin van Nassau (1)]
MARIA, gravin van Nassau (1), later van den Bergh, geb. te Dillenburg 18 Maart 1539, gest. te Ulft (Geld.) Januari 1599, dochter van Wilhelm, graaf van Nassau-Dillenburg, en Juliana, gravin van Stolberg-Wernigerode. Zij huwde 11 Nov. 1556 met Willem, graaf van den Bergh (gest. Nov. 1586). Haar wankelmoedige gemaal, die van het begin af tusschen de partijen aarzelde, werd reeds in 1579 niet door den Prins en de zijnen vertrouwd maar zij bleef hem en hare zoons verdedigen; ook toen hij (1581-1583) als stadhouder van Gelderland weder dubbelzinnig optrad en eindelijk openlijk van verraad beschuldigd gevangen werd genomen, liet zij niet af hem te verdedigen, nadat zij (8 Nov. 1583) op bevel van de Staten-Generaal en den Prins met haren gemaal gevankelijk naar Delftshaven gevoerd was, terwijl hare zoons, de graven Herman, Oswald en Joost, te Arnhem onder toezicht bleven en de oudste, Frederik, gouverneur van Venlo bleef. Na de loslating van haren echtgenoot (15 Maart 1584) volgde zij dezen in zijn overgang naar de spaansche zijde en werd roomsch. Bij den dood van haren echtgenoot nam zij het bestuur over zijne van beide zijden bedreigde en verspreide bezittingen in handen en zag na vele moeilijkheden de onzijdigheid dier goederen door beide partijen erkend. Eind November 1572 verloor zij bij een overtocht over den IJsel twee harer dochters maar werd zelve gered, hoewel zij sedert een kwijnend leven leidde tot haren dood. Op haar sterfbed ging zij weder tot het protestantisme over en verzocht hare neven Maurits en Willem Lodewijk de voogdij op te nemen over hare dochters. Zij liet 8 zoons en 9 dochters na.
Enkele harer brieven in Groen's Archives de la Maison d'Orange-Nassau, 1e série, III en VII.
Blok