respondeerde met hem tot zijn dood. Op J.v.L's verzoek stond hij hem ettelijke malen versjes, onder het pseudoniem de Schoolmeester, voor diens almanak Holland af, die zeer in den smaak van het nederlandsche publiek vielen. Na zijn dood gaf J.v.L., ten behoeve van zijn weduwe, een bundel van zijne reeds gedrukte en nog onuitgegeven gedichten in het licht: De
gedichten van den Schoolmeester met Iets over den schrijver en zijn dichttrant als inleiding (Amst. 1859). De verzen van G.v.d.L. onderscheiden zich door oorspronkelijkheid, zoowel van vorm als van inhoud. Voor het grootste gedeelte zijn zij humoristisch van aard en ontleenen het pikante, dat hen kenmerkt, aan een opeenstapeling van dwaasheden, van verrassende tegenstellingen en van de zonderlingste combinaties van zeer heterogene denkbeelden en situatiën. Wat den vorm betreft, de verzen, waaraan wel een vaste voetmaat, maar geenszins een behoorlijken rhythmus ontbreekt, werden, hoe achteloos schijnbaar uit de pen gevloeid, in werkelijkheid met groote zorg gesteld en telkens gewijzigd, eer de dichter, hetgeen zelden geschiedde, er over tevreden was. Bekend zijn gebleven o.a.: De schipbreuk, De boterham en de goudzoeker en De natuurlijke historie voor de jeugd.
Zie ook: M. Basse in Taal en Letteren XI (1901) 513.
van Lennep