[Leyden, Philippus van of van Leiden]
LEYDEN (Philippus van) of van Leiden, geb. te Leiden en aldaar overl. 9 Juni 1382 [ten onrechte veelal 1380 genoemd]. Uit het aanzienlijke en vermogende geslacht der van Leydens geboren, was hij de jongste der 15 kinderen van Petrus van L. of Petrus Gobburg (Gouburg) en diens vrouw Christina. Reeds jong zijn ouders verloren hebbende, werd hij voor den geestelijken stand opgevoed, bepaaldelijk onder leiding van zijn broeder Gerard. In 1345 reisde hij tot voltooiing zijner studie naar de univ. te Orleans. Na den dood van graaf Willem IV naar Holland teruggekeerd, schreef hij zijn Tractatus de cura reipublicae et sorte principantis, bood dit Willem V aan en verwierf zich daardoor de gunst en het vertrouwen van dien graaf, die hem lid van zijn Raad maakte, hem als zoodanig zijn ‘clerc’ noemt en spoedig als afgezant naar het pauselijk hof te Avignon zond, onder benoeming tevens tot kanunnik van St. Marie te Condé. Van zijne zending teruggekeerd, werd hij in Jan. 1359 kanunnik van St. Pieter te Middelburg, werkte nog lange jaren aan de volmaking van zijn Tractatus en bracht het in den staat, waarin wij het kennen, en waardoor hij een werk over staatsrecht van de allergrootste beteekenis naliet. ‘Het is’ - zegt Fruin - ‘voor de geschiedenis van den ondergang van het leenstelsel, wat de verhandeling van Macchiavelli Del Principe voor den aanvang der nieuwe geschiedenis, wat de Esprit des Lois van Montesquieu en het Contrat social van Rousseau voor de geschiedenis der fransche revolutie zijn’. In 1369 weder in Frankrijk, verkreeg hij te Parijs den titel doctor decretorum (reeds eerder had hij den
magisterstitel verworven) en bleef eenigen tijd aan de universiteit aldaar werkzaam. In 1371 koos de utrechtsche bisschop Arnold van Hoorn hem tot zijn vicaris-generaal, wat hij waarschijnlijk slechts korten tijd bleef, ten deele wegens de moeilijkheden hem door den aartsdiaken Zweder Uterlo in den weg gelegd, ten deele ook omdat de oorlog tusschen Utrecht en Holland hem als volbloed Hollander hier minder op zijn plaats deed zijn. In 1371 en 72 door Albrecht naar Avignon gezonden, verkreeg hij daar een kanonikaat te Utrecht. Zijn rijkdom, invloed en weldadigheid kwam bijzonder aan het kapittel van St. Pancras te Leiden ten goede, welks goederen hij als thesaurarius bestuurde. Hij stichtte er bij testament twee vicarieën. Zijn laatste levensjaren bracht hij te Leiden door in zijne woning naast het Duitsche Huis. Daar had hij in den loop zijns levens een fraaie bibliotheek verzameld, die hij bij testament bijeenhield ten nutte van alle leergierigen, maar die op het einde der 16e eeuw niet meer bijeen was. Men noemde later deze bron der wijsheid met den naam van ‘Salomons tempel’, waaronder het huis, waar zij gestaan had, nog omstreeks 1600 bekend was. Van geringer omvang dan zijn Tractatus zijn zijn latere: Compilatio brevis sive Tabula Tractatus de cura reipublicae et sorte principantis missa ven. viro dom. Gherardo rectori eccl. de Nortwyc Holl. comitatus; Tractatus de formis et semitis reipublicae utilius et facilius gubernandae; De modo et regula rei familiaris facilius gubernandae.
Uitgaven zijner werken: Leiden, Jan Seversen 1516 (fo); Amsterdam 1701 (4o) bij Seb. Petzold, met biografie door Franciscus de Vroede; 's Gravenh. 1900 door R. Fruin en P.C. Molhuysen in Oude Vad. Rechtsbr. II: 1. Hierin ook zijne testamenten van 1372 en 1382 en de catalogus zijner boekerij van 1372, waarin hij zich tevens noemt ‘thesaurarius et