later uitgegeven pamflet te zijner verdediging: Kort verhaal van 't gene in 't jaar 1672 binnen Leyden is voorgevallen, begrepen in de verantwoordinge van Mr. S.v.L.R.G. aan den agtbaren wijzen Raad der stad Leyden (zonder pl. en jaar), vermocht hem de vurig begeerde schepenplaats niet te verschaffen. 25 Maart 1681 werd hij benoemd tot substituut-griffier bij den Hoogen Raad en vestigde hij zich in den Haag. Zijn ijverig zoeken in de archieven van Hof en Hoogen Raad leverde de bouwstoffen voor het werk Batavia Illustrata, ofte verhandelinge van den oorspronk, voortgank, zeden, eere, staat en godsdienst van Oud-Batavien ('s Grav. 1685, 2 dln.), waarmede hij zich bezig hield, toen 14 Jan. 1682 zijn leven eindigde. Behalve door dit ook thans nog nuttige werk, heeft van Leeuwen zich door een reeks van geschriften een goeden naam verworven. Van groote beteekenis voor de kennis van het oud-hollandsch recht zijn nog thans zijn Censura Forensis theoretico-practica, id est totius juris civilis Romani, usuque recepti, et practici methodica collatio (L.B. 1662, herdr. 1678, 1685, 1741 door G. de Haas), dat met groote uitvoerigheid in een 1e deel het geheele materieele, en in een 2e deel het formeele recht schetst, en zijn Het Rooms-Hollands-Regt, waar in de Roomse Wetten, met het huydendaagse Neerlands Regt over een gebragt werden (Leiden 1664), dat tot op heden het meest geraadpleegde werk over roomsch-hollandsch recht is, en - hoewel de wijdloopigheid van al zijn werken hebbend - daarvoor ook werkelijke verdiensten heeft. Een 10e druk verscheen in 1732, nog later een uitgave met aanteekeningen van C.W. Decker (Amst. 1783).
Verdere geschriften zijn: Redeningh over den oorspronck, reght ende onderscheydt der edelen, ende wel-borenen in Hollant (Leiden 1659); Corpus Juris civilis cum notis D. Gothofredi et aliorum. Ed. S.v. Leeuwen (Amst. 1663); Costumen, keuren ende ordonnantiën van het baljuschap ende lande van Rijnland (Leiden 1667); Handvesten ende privilegien van den lande van Rijnland (Leiden 1667); Korte beschrijving van het Lugdunum Batavorum, nu Leyden (Leiden 1672); Nederl. practijk ende oeffening der notarissen, ende andre gemeene schrijv- en regtvorderers (1665, herdr. 1670, 1680, 1706, 1742); De origine et progressu Juris Civilis Romani, authores et fragmenta Veterum Jctorum cum notis Arn. Vinnii et variorum, auctore et collectore S. Leewio (Lugd. Bat. 1671 en 1762) [van zijn hand zijn daarin: L. Fenestella et Pomp. Laetus, blz. 82 v.v. en de origine, progressu usu atque authoritate J.C.R., blz 711 v.v.]; Manier van procederen in civile en criminele saaken (Leiden 1666, herdr. in 1677, 1688 (uitg. H. Verduyn), 1711 (uitg. W.v. Aller), 1721, 1768); Proces crimineel ende regtelijke bewering over het voorval of ende hoe verre in lijvstraffelijke saken de wil voor de daad mag opgenomen ende gestraft worden (Leiden 1677; herdr. 1725 en 1739); een nieuwe uitgave van Weytsen, Tractaet van Avarijen (1651, 1663, 1686, 1697, 1736); eene nederlandsche vertaling van P. Peckius, Verhandelinghe van handt-opleggen ende besetten (Dordr. 1659, herdr. 1712); aan hem wordt ook toegeschreven: Bellum Juridicum, ofte den oorlogh der advocaten (Amst. 1683, herdr. 1727); ten
slotte is hij een der verzamelaars van het Groot-Placcaatboek van de Staten-Generaal en de Staten van Holland. Zijn Bedenckingen over de stadthouderlijcke magt zijn uitgeg. door R. Fruin in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XIII, 407 v.v., met belangrijke inleiding over zijn leven.
Op twee regentenstukken door Jan de Vos