zworen gemeente, in 1771 tot burgemeester gekozen. Het duurde evenwel nog verscheidene jaren, voor hij door den Stadhouder met eenige bijzondere commissie begiftigd werd. De reden hiervoor zal wel gelegen hebben in het feit, dat Jordens door nauwe vriendschapsbanden was verbonden aan den bekenden overijselschen patriot Joan Derk van der Capellen. Ook zelf behoorde hij tot de patriotsche partij, doch tot de gematigden onder dezen.
In 1784 was hij namens Deventer gecommitteerd in de commissie te Kampen, bijeengekomen ter beslechting van het geschil tusschen Ridderschap en Steden over het recht van overstemming; voorts maakte hij deel uit van de commissie tot het defensiewezen in 1786 te 's Gravenhage bijeengekomen. De Oranje-omwenteling van 1787 maakte voorloopig aan zijn staatkundige loopbaan een einde. Na de omwenteling van 1795 trad hij terstond weer op den voorgrond en werd naar de provisioneele vergadering in den Haag afgevaardigd. Het was onder zijn tijdelijk voorzitterschap, dat 25 November 1795 het besluit genomen werd, dat de Nationale vergadering op 1 Februari 1796 zou bijeenkomen, welke datum later op 1 Maart verschoven werd. Gekozen in de Nationale vergadering behoorde hij daar met Bicker, Vitringa, de Mist, de Sitter, van Marle e.a. tot de leiders van de federalistische partij, den rechtervleugel in de vergadering. De jacobijnsche staatsgreep van 22 Januari 1798 voerde Jordens, die toen lid was van de Commissie tot de Buitenlandsche Zaken, als gevangene naar het huis Honselaarsdijk, waar hij tot 14 Juli van dat jaar in hechtenis bleef; zijn invrijheidstelling was het gevolg van den coup d'état van Daendels van 12 Juni. Na deel uitgemaakt te hebben van de financieele commissie voor Overijsel, werd hij in 1801 benoemd tot lid van het nieuw opgerichte Hooge Nationale Gerechtshof te 's Gravenhage, welke betrekking hij tot zijn dood vervulde.
Hij was 2 maal gehuwd: 1o. te Deventer 14 Nov. 1765 met Maria Elisabeth van Hemert, geb. 1740, overl. 11 Oct. 1772, dochter van jonker Jacobus Herman van Hemert tot den Krijtenborch en van Catharina Christina Jordens; 2o.: te Zwolle 17 Juli 1774 met Elisabeth Mechteld Louis, geb. 30 Oct. 1739, overl. 27 Juli 1821, dochter van Daniël Louis en van Hendrina Mechteld Jordens.
Hij was een uitnemend latijnsch dichter en verscheidene latijnsche gedichten van hem zagen het licht.
Een geschilderd portret (pastel) van hem en van zijn tweede echtgenoote berust bij de familie Jordens te Deventer; zijn silhouet is te vinden in Rogge, Staatsregeling.
Hij schreef o.a.: Gellia lusus poeticus (Lugd. Bat. 1763); In Natali decimo octavo Gulielmi Arausionensium ac Nassaviae principis, quum Rempublicam adiret (1766); Josephus carmine heroico celebratus (Dav. 1795). Voorts vele gelegenheidsgedichten, waarvan zich een bundel bevindt in de athenaeum-bibliotheek te Deventer. Tijdens zijn gevangenschap op Honselaarsdijk schreef hij op den muur van zijn kamer een latijnsch gedicht, medegedeeld o.a. door van Eck en Bosscha, Tweede eeuwfeest.
Zie: Vervolgen op Wagenaar XXXI, 160; XXXIV 152; C. Rogge, Geschiedenis der Staatsregel. 499 vlg.; Saxe, Onomasticon VIII, 256; Scheltema, Staatk. Nederland II, 2e stuk 553; Authentieke Bijdragen tot de Omwenteling