van eerstgenoemde trad. Met moeite verkreeg hij Nov. 1620, dat hij voor drie maanden werd toegelaten en eerst Febr. 1623 werd hij in zijn rechten hersteld. 4 Nov. 1626 hield hij de lijkrede op Willebr. Snellius. In een ongedrukten brief van 21 Febr. 1627 schreef H. de Groot uit Parijs aan J. ‘ut cum Vossio optimo recognoscas librum meum, quem petentibus amicis ex Belgico Latinum feci, de Christianae religionis veritate atque excellentia’. 12 Apr. 1628 berichtte van Baerle aan Sam. Petit, dat J. wanhopig was over een verlamming aan de rechterzijde, die ook zijn verstand niet ongedeerd had gelaten; J.'s vermoedelijke sterfdag is ontleend aan van Baerle's bericht aan Vossius: ‘paralysia obiit die eo Martis qui Paschales ferias proxime antecessit.’ Van Baerle zoowel als Bod. Benning beweenden zijn dood in dicht. Laatstgenoemde kwam met Reneri en Sinapius in aanmerking als zijn opvolger. J.'s portret vindt men bij Meursius, Athenae Batavae (L.B. 1625); inscripties van hem in de alba amicorum van Ernest Brinck en Corn. de Glarges (Werken Maatsch. Nederl. Letterk. N.R. VII: 2 (1856) 86, 106). Genoemde ms. brief van H. de Groot is op de Stiftsbibl. te Linköping, een van J. aan hem is afgedrukt in de Epp. celeberr. vir. es scriniis litt. J. Brantii (Amst. 1702) 26, 27. Zijn zinspreuk was: ‘Summum nec metuas diem, nec optes.’
De geschriften van J. zijn de Institutiones physicae (L.B. vermoedelijk 1615, herdrukt als ed. auctior et emendatior ald. 1624, ook 1644); Primae philosophiae institutiones, geschreven ‘authoritate H. Grotii inductus’ (L.B. 1616, priore correctior 1640) en de Institutiones medicae (L.B. 1624, herdr. 1631 en 1653 prout autor eam ante mortem recognovit, emendata), benevens de Oratio in obitum Will. Snellii (L.B. 1626).
Zie: Meursius, Ath. Bat. (L.B. 1625) 294, 95; J. Bodecherus Benning, Poemata (L.B. 1637) 166; C. Barlaei Poemata II (Amst. 1655) 127, 128, 412; Id., Epp. (Amst. 1667) 234; Epp. celeberr. vir. ex scr. litt. J. Brantii (Amst. 1702) 99; G.J. Vossii, Epp. (Aug. Vind. 1691) 131, 153; Siegenbeek, Gesch. Leidsche hoogeschool I (Leiden 1829) 117, 127, 128, 222; II (ald. 1832) T. en B. 92, 93; Suringar, Beoef. der voorber. en hulpwetensch. bij de med. studie enz. in Nederl. Tijdschr. voor Geneesk. 1861, 12 en 43; Land, Schotsche wijsgeeren enz. in Versl. en Meded. Kon. Ac. afd. Letterk. 2e R. VII (Amst. 1870) 173-79; J.G. Frederiks in Meded. Letterk. 1886, 166; Oud-Holland IV (1886) 26, 178, 241, 242; J.A. Cramer, Abr. Heidanus en zijn Cartesianisme (Utr. 1889) 19; Duker, Gisb. Voetius (Leid. 1897) I, 51, 73, 76; Diarium Ev. Bronchorstii ed. van Slee (Amst. 1898) reg.
de Waard