en sphaera leerde en onder dezen verschillende physische disputaties hield. In 1616 bezocht hij de academies te Groningen, Franeker en Leiden en maakte vervolgens een studiereis naar Frankrijk, waar hij zich ophield aan de protestantsche academies te Sedan en te Saumur en zes jaar later gedurende twee jaren aan de parijsche hoogeschool philosophie en wiskunde studeerde. Intusschen baccalaureus, magister en in 1620 dr. phil. geworden, vertoefde Is. ook aan andere academies in Frankrijk, bezocht Marseille, Cartagena, Alicante, Rome, Napels en Bologna om daarna weder te Parijs de medicijnen en philosophie te beoefenen. In 1629 zijn vaderland bezoekend, overviel hem een ziekte, die hem een nieuw vertrek naar Frankrijk deed verschuiven. Na den dood van den deventer hoogleeraar Scanderus in 1631 door Casp. Sibelius en Henr. Guthberleth aangezocht dezen op te volgen en 16 Sept. 1631 met Reneri aanbevolen, sloeg Is. eene benoeming af, doch nam haar, na het vertrek van Reneri eenige jaren later, en zelf pas tot rector der latijnsche school te Harderwijk benoemd, aan, arriveerde te Deventer 9 Mei 1634 en onderteekende 13 Aug. 1634 het beroep, waardoor hij de ambtgenoot o.a. van J. Fr. Gronovius en Christenius werd. Na een dertienjarig verblijf te Deventer, werd Is. 20 Juli 1647 aangezocht als prof. prim. phil. op te treden aan de juist te Harderwijk opgerichte hoogeschool, hetgeen hij 2 Sept. 1647 aannam om 12 April 1648 zijne functie te aanvaarden. In 1652 hield hij aldaar eene rectorale rede De noctis, amoris et vini usu atque abusu (Hard. 1652). Bij zijn dood liet hij Susanna Bayard en zijne kinderen in bekrompen omstandigheden achter; een week later hield Alex. Tollius de lijkrede. IJverig verdediger der aristotelische wijsbegeerte, wist Is.
allen toegang van de opkomende cartesiaansche philosophie van de geldersche academie te keeren. Kinderen of familieleden zijn wel van hem geweest de te Harderwijk ingeschreven Henricus ab I., Vasensis, als stud. phil. (15 April 1651); Nicolaas, Dav., stud. phil. (16 Mrt. 165); Henricus, Epensis, stud. jur. (11 Mei 1655); Petrus, Epensis, stud. phil. (18 Oct. 1666) en Petrus, stud. litt. (29 Nov. 1670); een dochter van hem huwde Aegidius Luyk, predikant te Blokzijl.
Is. gaf uit Effatorum philosophicorum centuriae duae (1633); Collegii philosophici Daventriensis pars I (Dav. 1636); pars II (Dav. 1638); Compendium logicae peripateticae (Dav. 1640); Physiologia peripatetica (1642, vermeerderd 1643 en 1653); Effatorum philosophicorum centuriae quinque (Dav. 1643); Logica peripatetica (Dav. 1645, Hard. 1649, 1652); Ethica peripatetica (1649) en Medulla physicae generalis et specialis (Hard. 1658).
Zijn portret is 1642 gegraveerd door Cr. de Passe.
Zijn leven tot 1649 beschreef ls. zelf in een brief aan Jac. Revius in diens Daventria illustrata (Lugd. Bat. 1651) 695-97. Zie voorts Richteri Epp., Kok, Vaderl. Woordenboek XXXIII, 290-2 (met portret en Bouman, Geldersche hoogeschool I (Utr. 1844) 162.
de Waard