[Huberts, Wilhelmus Jacobus Arnoldus de Witt]
HUBERTS (Wilhelmus Jacobus Arnoldus de Witt), geb. te Harderwijk 27 Maart 1829, overl. te Amsterdam 4 Juni 1909, zoon van Johannes Josephus Huberts en Carolina Jacoba Fischer, ontving zijn eerste opleiding aan het gymnasium te Harderwijk en werd 21 Sept. 1848 ingeschreven als student in de letteren te Leiden. 10 April 1855 benoemd tot leeraar in de nederl. taal en letterkunde en algem. geschiedenis aan het gymnasium te Gouda. Na 16 Nov. 1857 te Leiden gepromoveerd te zijn tot dr. in de letteren op een proefschrift: Observationes chronologicae in Ptolomaeorum Historiam, werd hij 10 Mrt. 1858 benoemd tot leeraar in alg. geschiedenis en aardrijkskunde aan het gymnasium te Zutphen en in 1860 tot gemeentebibliothecaris en archivaris. In Sept. 1866 volgde zijn benoeming tot leeraar in geschiedenis en nederl. taal- en letterkunde aan de hoogere burgerschool te Zutphen, welke betrekking hij bekleedde tot hij, bij de oprichting van de rijks hoogere burgerschool te Zwolle, in Juli 1867 tot directeur aldaar werd aangesteld. Van 1869 tot 1874 bekleedde hij daar eveneens de betrekking van gemeente-archivaris. Na in Nov. 1890 op verzoek als directeur te zijn gepensionneerd, vestigde hij zich metterwoon te Amsterdam, alwaar hij van 1896 tot 1899 lid was van de commissie van toezicht op het L.O. en eveneens lid en secretaris van die op het M.O. Verder was hij in verschillende jaren lid van de volgende geleerde genootschappen: Nederduitsche Bond te Antwerpen, Vereen. tot beoef. van Overijsselsch Regt en Gesch., Hist. Genootsch. te Utrecht, Maatsch. der Ned. Letterkunde te Leiden, Genootsch. van Kunsten- en Wetenschappen te Utrecht en van het Kon. Aardrijksk. Genootsch. te Amsterdam, terwijl hij voor langer of korter tijd redacteur was van
het Tijdschrift voor Nederl. Gymnasiën, bestuurder van het Dept. Zutphen van de Maatsch. 't N. van 't Alg., voorzitter van het Genootsch. v. Nederl. Gymnasiën- en Burgerscholen en bestuurslid van de Zwolsche Afd. van Volksonderwijs.
Hij gaf verschillende kaarten, atlassen en schoolboeken uit, deze laatste vooral over aardrijksk. en gesch. en schreef: Chronologische handleiding tot de beoefening van de Geschiedenis der Nederl. Letterkunde (Dordr. 1858, Amst. 1861); Tijdrekenkundig register van alle oorkonden in het Sted. Archief te Zutphen, 2e deel (Zutph. 1862); De geschiedenis der Oude Zutphensche Latijnsche school (Zutph. 1863); De vingerhoed, blijsp. (Zutph. 1865); Middeleeuwsche Legenden (Amst. 1874); Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkunde, in samenwerking met W.A. Elberts en F. Joz. P.v.d. Branden (Deventer 1878); Pompeii en zijn bewoners (Schoonh. 1879) en Kort Overzicht van het 25-jarig bestaan der Rijks Hoogere Burgerschool te Zwolle (Zw. 1892).
Talrijk zijn de novellen, schetsen, levensberichten en boekbeoordeelingen van zijn hand verschenen in: Almanak van het schoone en goede, Bato, Bijdragen voor de Nederlandsche Gymnasiën, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis, Europa, Gids, Kerkhistorisch Archief, Leidsche Studentenalmanak, Levensberichten van de Maatsch der