[Hoog, Jacob]
HOOG (Jacob), geneeskundige, zoon van Ds. Marinus Hoog en Maria Catharina Weylandt, geboren te Molenaarsgraaf 3 Nov. 1722, gest. 19 Juli 1763 te Rotterdam, en aldaar 25 Juli begraven. Hoog was van schotsche afkomst; zijn grootvader was Thomas Hoog, die in 1679 naar Rotterdam gekomen was en zich daar als predikant bij de schotsche gemeente had gevestigd. Jakob Hoog promoveerde 14 Nov. 1746 en vestigde zich daarna als geneesheer te Rotterdam, waar hij een huis op de Leuvehaven bewoonde. Hij is ongehuwd gebleven. Hoog wist zich als geneesheer grooten naam te verwerven en mocht zich in een uitgebreide praktijk verheugen. Hij nam een werkzaam aandeel in de bevordering van de kinderpokinenting (zie het art. Leempoel hierachter). Toen hij op 41-jar. leeftijd aan de tering stierf, werd zijn overlijden in de stad algemeen betreurd. In de schotsche gemeente nam hij het ambt van diaken en ouderling waar.
Zie: W. Steven, History of the scott. Church Rotterdam (Edinburgh 1832) 195 en 196.
van Leersum