[Hollander, Joannes Jacobus de]
HOLLANDER (Joannes Jacobus de), geb. 28 Aug. 1817 te Aartswoude, overl. 5 Nov. 1886 te Breda, studeerde te Leiden in de theologie en de letteren. Hij promoveerde er 27 Febr. 1840 tot doctor in de letteren en besp. wijsbegeerte op eene Dissertatio literaria inaug. de Euripidis Supplicibus. Aan de Kon. Mil. Academie werd hij 10 Febr. 1843 benoemd tot leeraar in de oostersche talen, 15 Oct. 1845 tot lector en 14 Sept. 1861 tot hoogleeraar. Sedert 18 Aug. 1877 (bij de reorganisatie van de Kon. Mil. Acad.) doceerde hij bovendien de geschiedenis, aardrijkskunde en land- en volkenk. van N.-Indie, totdat hij 1 Oct. 1885 gepensionneerd werd. Hij was eerelid van het Bat. Gen. van Kunsten en Wetenschappen. Zijne werken hebben tot onderwerp de taal-, land- en volkenk. van Ned.-Indië: Handleiding bij de beoefening der Mal. taal- en letterk. (1e dr. Breda 1845, 5e druk Breda 1882); Handleiding tot de kennis der Mal. taal (1e dr. Breda 1845, 9e dr. Breda 1882); Handleiding bij de beoefening der landen volkenk. van Ned. O.I. (Breda 1861-1864); Handl. bij de beoefening der Jav. taal- en letterk. (Breda 1848); Handl. bij de beoef. der Jav. taal (Leiden 1886); Handl. bij de beoef. v.h. Mal. letterschrift (1e dr. 1847, 2e dr. 1859); Mal. schrijfen leesoefeningen (1867); Geschied. van Djohor Manikam (Breda 1845); Sjair Kèn Temboehan (Leiden 1856); Verhaal v.d. aanvang der Padrionlusten op Sumatra (Leiden 1857); Manik Maja in Verh. Bat. Gen. v.K. en W. XXIV, enz.
Zie: R. van Eck in Eigen Haard 1886, 592; Encyclop. v. Ned. Indië II, 47-48.
Juynboll