hij zich in een uitgebreide praktijk mocht verheugen. Heynsius nam ook krachtig deel aan het maatschappelijk leven, hetgeen blijkt uit het feit, dat hij ontwerper en oprichter was van de Vereeniging ten behoeve der arbeiders-klasse - welke vereeniging verbetering van arbeiders-huisvesting beoogde - van de Burger-Bouwmaatschappij, van het Algemeen Ziekenfonds; verder uit het aandeel, dat hij nam in de werkzaamheden van de vereeniging ‘Het Witte Kruis’ en het zedelijk lichaam ‘Charitas’. Dat Heynsius levendig belang stelde in den gezondheidstoestand van de stad zijner inwoning blijkt uit zijn geschriften over dit onderwerp. Veel heeft hij ook bijgedragen tot den bloei van den Haarlemmermeerpolder, waarvan hij heemraad was.
11 Mei 1854 trad Heynsius in den echt met Margaretha Lievina van Voorst. Uit dit huwelijk zijn een zoon en twee dochters gesproten. De zoon, Cornelis Jan Jacob, geb. 23 Aug. 1856, studeerde te Leiden in de klassieke letteren. Hij overleed te Amsterdam 1 Mei 1875.
In 1866 werd Heynsius tot lid van den amsterdamschen gemeenteraad gekozen; van 1874-77 was hij wethouder van publieke werken, later ook lid van Provinciale Staten van Noord-Holland. Hij stierf na een langdurig ziekbed.
Geschriften: A. Siebert en J.F. Simons, Algemeene herkenningsleer (Diagnostiek) en klinische voorbereidingsleer (Propaedeutiek), uit het hoogd. door C.E. Heynsius (Utr. en Amst. 1846); J. Henle, Alg. Ontleedkunde of de leer van de scheikunde en de morphol. bestandd. v.h. menschelijk lichaam, omgewerkt en met aanteekeningen voorzien door C.E. Heynsius (1847-50); De bodem van Amsterdam en de omliggende polders in bescherming genomen (Amst. 1865); Is het middenpunt der stad Amsterdam gezonder dan de plantaadje en de buitenrand? (Amst. 1866); Adres aan den Raad, d. 20 Nov. 1860, over de gasthuiskwestie te Amsterdam.
Zie: Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1886, II, 643.
van Leersum