van de moderne richting. Als godsdienstig en wetenschappelijk man heeft hij haar gediend. Door zijn afkeer van alle stelselzucht was hij een der voormannen van de zoogenaamde ethischmoderne richting, die het zedelijk element in den godsdienst tot elken prijs wilde hooghouden.
In zijne kerkelijke betrekking heeft hij veel last ondervonden, vooral te Nijmegen, van de orthodoxie. Tot tweemalen toe werd hij door den toenmaligen orthodoxen kerkeraad aangeklaagd wegens onrechtzinnigheid, wegens het niet doen van de oude vragen bij de bevestiging. Den eersten keer volgde eene ‘berisping’; de tweede maal ‘schorsing’, maar vrijspraak door hooger bestuur. Vermelding verdient, dat hij lid was van het hoofdbestuur der Ver. voor lijkverbranding, om te toonen, dat dit niet in strijd is met den godsdienst. Tevens was hij een der oprichters van de bekende Evangelische Maatschappij, welke ontstaan is uit de Aprilbeweging van 1853. Van het begin af was hij haar algemeene secretaris tot zijn dood toe, waarna zijn zoon Dr. J. Herderschee die betrekking aanvaardde. In den Almanak en het Tijdschrift der Ev. Maatschappij gaf hij meermalen iets uit den rijkdom zijner kennis. In tijdschriften of afzonderlijk gaf hij vele preeken uit, die als godsdienstige essais kunnen worden geroemd. Stukken van zijne hand kan men vinden in de Biblioth. van Moderne Theologie en Letterk.; het Theol. Tijdschr.; het Godsd. Album en andere periodieken. Bovenal in Nieuw en Oud, waarvan hij twaalf jaar de redactie heeft gevoerd. Vermelding verdient hier ook zijne bewerking van Otto Mejers' Propaganda (1854), daar dit eene (ook buitenslands geroemde) omwerking is geworden. Hij huwde Jeanne Petronella Marie Brutel de la Rivière.
Zie: J. Hooykaas in Levensber. Letterk. 1886, 215; B. ter Haar Bz., Karakterschets (Nijm. 1886) en J. Herderschee, De Modern-Godsdienstige Richting in Nederl. (Amst. 1904).
Meindersma