naar Dordrecht, waar begin November de boekerij van den secretaris Jan de Witt verkocht werd. Vandaar terug naar Leiden - de handteekeningen van vermaarde mannen met bijschriften, ook van Jac. Gronovius, wijzen den weg -, naar Utrecht en Amsterdam, toen naar Groningen terug omstreeks Kersttijd. Vooral om Perizonius te hooren ging H., herfst 1702, naar Leiden, waar hij 21 Sept. ingeschreven werd als theoloog (‘wonend bij N. Jans op de groene haesengraft’). In Leiden moet Hemsterhuis een opdracht gekregen hebben (zie Praefatio op Pollux-editie 24, cf. Ruhnkenius 21) om de academische boekerij in orde te brengen; maar de catalogus van 1716 vermeldt van zulke werkzaamheid niets. Van de firma Wetstein heeft H. daar de opdracht gekregen de Pollux-editie te voleindigen, die door J.H. Lederlin, prof. te Amsterdam begonnen en volbracht was tot in boek 7, maar gestaakt werd wegens het beroep als hoogleeraar naar Straatsburg.
20 Dec. 1704 werd H. tot professor in de philosophie en mathesis aangesteld aan de doorluchtige school te Amsterdam; de inaugureele rede, indien die uitgesproken is, is tot dusverre niet bekend. Omtrent het onderwijs door H. gegeven, zie men van Swinden, Oratio de Hypothes. Phys. 101. 't Schijnt echter dat H. ook de fraaie letteren onderwezen heeft als opvolger van Joh. Rajus (cf. d'Orville, Or. Secul. 41, 125). Misschien is Hemsterhuis om staatkundige redenen of om de gevolgen van onaangenaamheden met curatoren, die hem verdachten van ongeoorloofde briefwisseling met den vijand (in den spaanschen successieoorlog) weggegaan. 24 Jan. 1705 is H. te Harderwijk bevorderd tot A.L.M. et Phil. Doctor; zie de bul bij de Crane 64.
In 1716, 1 Oct., huwde hij Cornelia Maria de Wilde, dochter van Jacob de Wilde, bezitter van een beroemd penningkabinet, waarvan H. in zijn Pollux-editie eenige malen spreekt. H. woonde toen op den Fluweelen Burgwal en trouwde in de Waalsche kerk. Kort daarna 6 Juni 1717 stierf te Franeker de hoogleeraar in het grieksch L. Bos en 26 Aug. werd Hemsterhuis in de vacature benoemd. Eerst 6 Maart 1720 sprak hij zijn inaugureele rede uit: De Graecae Linguae praestantia ex ingenio Graecorum et moribus probata (Franeker 1720).
Had H. te Amsterdam d'Orville onder zijn leerlingen, te Franeker vestigde hij de naar hem genoemde school met leerlingen als L.C. Valckenaer, J.G. de Chaufepié, J. Schrader e.a. (zie de Crane 73, 133). In Franeker is H. driemaal rector-magnificus geweest, 1723-1724, 1729-1730 en 1738-1739. De eerste oratio schijnt te hebben gehandeld over de eischen aan een philoloog te stellen; de Crane 75 geeft op: ‘Brevi quasi tabella proponam quo quis ingenio natus, quibus a natura animi dotibus instructus, colendis in humanioribus literis philologiaeque studio ornando plurimum et sibi et aliis sit profuturus’. De woorden zijn van H. zelf, de rede is niet uitgegeven. In 1730 heeft H. gesproken over: de Paulo Apostolo, de derde maal in 1739: de Mathematum et Philosophiae studio cum Literis humanioribus coniungendis, in 1784 door Valckenaer uitgegeven. Bovendien heeft H. tal van lijkredenen gehouden, deels niet uitgegeven, deels te vinden in zijn verzamelde oraties.
In 1726 heeft H. prins Willem Karel Hendrik Friso als leerling gekregen in de vad. gesch., in 1738 kreeg hij den titel van professor in dat vak.
Reeds toen Jac. Gronovius in 1716 overleden was, had men algemeen verwacht, dat H. hem zou