hij weldra tot procureur benoemd werd. In 1839 tot kantonrechter aangesteld, werd hij in '59 raadsheer in 't prov. gerechtshof van Overijsel, welke betrekking hij tot zijn dood bekleedde. Verder was Heerkens secretaris en ontvanger van het dijkbestuur van Mastenbroek (1835-59), lid van 't bestuur der Overijselsche Kanalisatiemaatschappij, schoolopziener in 't 6e district van de provincie zijner inwoning, lid van den zwolschen gemeenteraad, curator van 't gymnasium enz. Juni 1846 werd hij lid der Prov. Staten. In 1848 werd hij door de Staten van zijn gewest afgevaardigd om als lid van de Dubbele Kamer der Stat.-Gen. deel te nemen aan het werk der grondwetsherziening. Met groote nauwgezetheid werden al deze betrekkingen door hem waargenomen. Als vlijtig beoefenaar van de geschiedenis van Overijsel, waarvoor hij vele nasporingen in de archieven van Zwolle, Kampen en Deventer deed, richtte Heerkens in vereeniging met anderen in 1858 de ‘Vereeniging ter beoefening van overijsselsch regt en geschiedenis’ op. In 't godsdienstige goed katholiek, was H. in alle opzichten verdraagzaam jegens andersdenkenden; op staatkundig gebied was hij de liberale beginselen van 1848 toegedaan. Hij was 19 Nov. 1839 gehuwd met Aleida Gijsberta van der Kun, dochter van Corn. Petrus Josephus v.d. Kun en Clara Elisabeth Helmich, die hem zeven kinderen schonk.
Zijn schriftelijke nalatenschap berust met die zijns vaders in de bibliotheek der Ver. v. Ov. Regt en Gesch. te Zwolle.
Zie: Levensber. Letterk. 1868, 124.
Zuidema