uitgesproken, dat het niet ongeoorloofd moest worden geacht een gevangene met geweld uit zijn kerker te verlossen - misschien wel in verband met dat feit, of anders, doch 't blijft hier alles bij gissen, in verband met een verbanningsoordeel voor 50 jaar, dat de Raad van Vlaanderen reeds vóór 1566 over hem had uitgesproken - in 1560 of 1561 nam hij de wijk naar Engeland. Mogen we het getuigenis van zekeren Pierre Heuzeeck gelooven, dan was hij onder de gereformeerden daar niet zeer geëerd en verwierf er zich, om zijn heftigheid in 't prediken, den bijnaam van ‘Drayliert’. Hij bleef er niet lang; begin 1562 is hij alweer in 't vaderland terug, in de omgeving van Yperen. In de lente van dat jaar liep in Engeland het gerucht dat hij de kerken in Vlaanderen op dat oogenblik in den steek had gelaten en naar Frankrijk was uitgeweken. Bucerus, die 't meedeelt, hecht er echter niet veel waarde aan. En 't is ook zeer onwaarschijnlijk. In allen gevalle: in Oct. 1562 is hij weer te Antwerpen. In die buurt is hij toen jaren lang gebleven. Hij speelde er in 1566 nog een zeer voorname rol. Menschen, die deelgenomen hebben aan de woelingen, die in dat jaar in West-Vlaanderen hebben plaats gehad, verklaarden, dat hij daarbij als superintendent werd beschouwd, en de magistraat van Veurne kreeg hem op zekeren dag voor de stadspoort, aan 't hoofd van 200 man. Behalve aangaande zijn optreden daar, vinden we in dienzelfden tijd aanwijzingen aangaande zijn verblijf in de meest verschillende plaatsen; zoo te Hondschoote, te Averinghem, te Briele bij Yperen, te Belle, Eecloo, Dixmude, Wulpen, te Yperen (in Sept.) en te Nieuwkerke (in Dec.). Deels trad hij dan op als predikant, deels als leider van het verzet tegen de regeering. Met 't keeren der
kansen na de herroeping der moderatie en de intrekking van het verlof tot vrije prediking, werd hij ten tweeden male verbannen; later behoorde hij ook tot de uitgeslotenen van het pardon van 1574.
We vinden hem daarop eerst in Breda, kort nadien echter in Engeland, als predikant van de nederduitsche vluchtelingenkerk te Norwich. In verband met moeilijkheden, die daar in 1568 voorvielen, bleef hij ook toen niet lang aan de overzijde van het Kanaal. Volgens Janssen trok hij ook ditmaal weer naar Vlaanderen, nu om een tijdlang in Comen de Kerk te dienen. Indien dat waar is - de tijdsomstandigheden waren er anders volstrekt niet naar - heeft toch zeker dat verblijf maar kort geduurd. Ook al nemen we aan dat zijn bezoek aan Emden - zijn naam komt daar voor op een lijst van ‘extraordinaire’ bedeeling tusschen 1569 en 1576 - nog niet zoo dadelijk, maar meer tegen het eind van den termijn, waaromtrent daarin opgave wordt gedaan, heeft plaats gevonden, dan heeft hij toch in allen gevalle in 1571 Vlaanderen verlaten. In dat jaar toch vinden we hem in de groep van nederduitsche vluchtelingenkerken aan den Neder-Rijn. Nu eens helpt hij deze van die gemeenten, dan weer die, zonder dat hij een vasten werkkring schijnt te hebben gehad. Zoo wordt beurtelings vermeld dat hij te Keulen was of te Goch, dat hij zich ophield te ‘Beber’ (Bedbur), etc. Ook woonde hij verscheidene vergaderingen der guliksche classis bij, herhaaldelijk als lid van het moderamen.
Nu verliezen we hem uit 't oog tot in 1579. In dat jaar staat hij te Sluis, van daaruit tevens de Kerken in de omgeving helpend. Nadat in denzelfden tijd Oudenburg bij Oostende een -