de Noord-Willemsvaart is hoofdzakelijk op zijn initiatief gegraven. In 1851 zag hij zich gekozen tot lid van den gemeenteraad te Assen.
In 1854 benoemde minister Donker Curtius hem tot inspecteur-generaal der rijkspolitie en der rijksgevangenissen in Nederland, ten gevolge waarvan G. zijne woonplaats naar den Haag overbracht. Gedurende zijn bijna 20 jarig verblijf hier heeft hij onder de opvolgende ministeries Donker Curtius, van der Brugghen, Boot en Godefroi verbazend veel gedaan tot verbetering zoowel van de politie als van het gevangeniswezen. Bij herhaling werd hij in verschillende belangrijke staatscommissiën benoemd en ten slotte tot honorair-hoofdbestuurder van het Genootsch. tot zedelijke verbetering der gevangenen. Buitenlandsche gevangenissen werden door hem bezocht, o.a. ‘Moabit’ te Berlijn en ‘Bruchsal’ te Baden. Grevelink was een voorstander van celstraffen, mits deze voor niet te langen tijd werden opgelegd. Onder de vele hervormingen door hem tot stand gebracht behoort de organisatie der rijksveldwacht, het overbrengen der groote strafgevangenissen voor jeugdige veroordeelden naar Montfoort (voor meisjes) en naar den Kruisberg bij Doetichem (voor jongens). In 1872 werd de verdienstelijke man op de meest eervolle wijze uit zijn betrekkingen ontslagen. Zijn laatste levensjaren sleet hij te Dieren en Ellecom, waar hij een levendig aandeel bleef nemen in zaken van wetenschap en kunst en o.a. met zijn vriend Wttewaall van Wickenburgh het initiatief nam tot het stichten van een monument voor Lod. van Nassau. Hij overleed te Ellecom op 87-jarigen ouderdom.
Behalve zijn dissertatie schreef Grevelink o.a. nog de volgende geschriften: Statistiek van de prov. Drenthe, voornamelijk uit het oogpunt van nijverheid enz. (1840); Het belang van het aannemen van het beginsel van Porto-franco voor Nederland (1844); Gedachten over Armverzorging (1850); De policie in Nederland (1864); Ons cellulair stelsel. Open brief aan den Oud-Minister Godefroi (1868); Bijdrage tot de kennis van het Iersch Gevangenisstelsel, in verband met het beheer onzer gevangenissen en bedelaarsgestichten (1870); Bedenkingen tegen het Ontwerp van wet ter vernieuwde uitbreiding der celstraf (1874) en met B.W. Wttewaall van Wickenburgh: Het Leidsche Jagercorps. Verhaal van den veldtocht van het Corps vrijwillige jagers der Leidsche hoogeschool in 1830 en 31, met Bijlagen (1881). Verder tal van bijdragen in verschill. tijdschr., als: Themis, Tijdschrift der Maatsch. tot bevordering der Nijverheid, dat G. met de hoogleeraren van der Boon Mesch en van Hall redigeerde, en Tijdschr. voor Staathuishoudkunde en Statistiek van W.B.A.E. baron Sloet tot Oldhuis.
Zie: Levensber. Letterk. 1896, 255.
Zuidema