[Goltstein, Jan Karel baron van]
GOLTSTEIN (Jan Karel baron van), verdienstelijk staatsman en rechtsgeleerde, 3 Juni 1794 te Arnhem geb. en 17 Febr. 1872 te 's Gravenhage overl., zoon van Jhr. Evert Jan Benjamin van G. en Frederica Everdina Anna van der Capellen. Na voltooiing zijner studiën aan de utrechtsche hoogeschool in 1811, vestigde hij zich als advocaat in die academiestad en maakte deel uit van de compagnie vrijwillige jagers, die na den slag bij Waterloo naar Parijs trok. Het volgend jaar bezocht hij de voornaamste universiteiten van Duitschland, en tien jaar later ondernam hij een reis naar Engeland. Middelerwijl bekleedde hij verschillende betrekkingen bij de rechterlijke macht te Utrecht. In 1840 door de Prov. Staten van Utrecht naar de 2e Kamer der Stat.-Gen. afgevaardigd, behoorde hij hier tot de liberale partij, die meer invloed van het volk op den gang van zaken verlangde en vooral meer toezicht op 't beheer van 's rijks geldmiddelen. Ook voor de koloniale politiek had hij levendige belangstelling en was hij de vrijzinnige beginselen toegedaan. Na de grondwetsherziening van '48 werd v.G. in '49 door het hoofdkiesdistrict Utrecht naar de Tweede Kamer afgevaardigd en nog in datzelfde jaar tot voorzitter hiervan benoemd. Hij bleef lid der Kamer tot 18 Maart 1858. Van dezen datum tot 23 Febr. '60 was hij minister van Buitenl. Zaken in 't kabinet Rochussen - van Bosse, en na zijn aftreden zag hij zich in datzelfde jaar tot minister van staat benoemd. Van Juli 1860-Sept. 69 lid van de Tweede Kamer voor 't hoofdkiesdistrict Amersfoort, was hij van Dec. 1870 tot zijn dood lid der Eerste Kamer van wege de Staten van Utrecht. Ook was hij curator van de utrechtsche hoogeschool van 1841 tot 59. Van Goltstein was gehuwd met Adolphine Warnardine
barones van Pallandt (geb. in 1806 te Arnhem en overl. in 1853 te 's Gravenhage). Zijn portret is door J.H. Hoffmeister op steen geteekend.
Zie: Levensber. Letterk. 1873, 69.
Zuidema