en door den auteur niet als een meesterstuk beschouwd. Niettemin werd het boek, na uitverkocht te zijn, antiquarisch steeds met hoogen prijs betaald tot den herdruk (Arnhem-Nijmegen 1902). De meening, dat het ontstaan der werken van Vlerk, Hildebrand en Jonathan op een onderlinge afspraak, steunt, schijnt ongegrond.
Na een tijd in Londen waarnemend predikant der Hollandsche gemeente te zijn geweest en het buitenland bereisd te hebben, werd G. in 1841 predikant te Oosterland (Zeel.), daarna te Oud-Loosdrecht, 1854 te Heemstede, 1861 te IJsselstein en 1869 te Utrecht. In zijn laatste jaren was hij een gewaardeerd bestuurslid der Utrechtsche Zendingsvereeniging.
G's letterkundige voortbrengselen bleven beperkt tot gemeld boek, terwijl hij noch als kanselredenaar noch als theoloog op den voorgrond trad. Naast, in jonger dagen, zijn ‘jolige luim’ (Bosboom-Toussaint), betrof de ruime sympathie, die hij genoot, bepaaldelijk zijn bijzondere verdienste in pastorale zorg, zijn edel karakter, fijnbeschaafden geest en beminnelijkheid in den omgang.
Hij huwde 1o. te Oosterland 25 Aug. 1842 Louise Ernestine Maria Schutter; 2o. te Heemstede 19 Juni 1856 jonkvr. Cornelia Margaretha van Weede.
Zie: F. Bezemer Sr., Nieuws uit oude boeken (Rott. 1907) 208, en het voorwoord van W.F.C. van Haak vóór de 2e uitgave van de Reisontmoetingen van 1902.
Gewin