Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 936]
| |
kerheld Bisdom. Zijn eerste opleiding genoot hij te Rotterdam, werd daarna student te Leiden, promoveerde aldaar 13 Juni 1829 in de beide rechten op een dissertatie: De magno halecum piscatu en legde zich daarna hoofdzakelijk toe op waterstaats- en gemeentelijke aangelegenheden. Eerst vestigde hij zich als advocaat te 's Gravenhage, doch na den Tiendaagschen veldtocht, waaraan hij deel nam, te Rotterdam, waar hij in 1846 in den raad werd gekozen. Hij was daar de leider der liberale beweging. In 1851 en 1852 was hij wethouder en sinds 1838 dijkgraaf van Schieland. Hij stichtte in 1848 te Rotterdam een afdeeling van de Holl. Mij. van Landbouw en gaf in 1850 den stoot tot het oprichten van een zoogenaamd ‘Wetenschappelijk Instituut’ verbonden aan het Rott. Departement der Ned. Mij. tot bevordering van Nijverheid. Veel deed hij ook voor het onderwijs van doofstommen. In 1851 werd hij lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, in 1852 vaardigde Rotterdam hem af naar de Tweede Kamer, in 1856 koos 's Gravenhage hem als zoodanig, sinds 1871 zat hij voor Dordrecht. Ook voor indische zaken interesseerde hij zich zeer en ondernam daarom in 1862 een reis naar onze koloniën. In den Haag, waar hij sinds 1854 woonde, benoemde men hem tot voorzitter van het Kon. Inst. voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië; later was hij ondervoorzitter van het Indisch Gen. te 's Gravenhage. Hij was lid van de Mij. der Ned. Lett. te Leiden, van het Provinciaal Utrechtsch Gen. van Kunsten en Wetenschappen, van de Holl. Mij. van Fraaie Kunsten en Wetenschappen. Zijn geschriften over waterstaatsbelangen werden door het Bat. Gen. te Rotterdam met goud bekroond. Tal van bijdragen omtrent practische staathuishoudkunde verschenen van zijn hand. Hij schreef: Iets over de vroegere staatsregelingen en de tegenwoordige Grondwet van Nederland (Dordr. 1839); Schets van het Nederl. Staatsbest. van de vroegste tijden af tot op het jaar 1815 (ibid. 1841); Bijdrage tot de kennis der hoogheemraadschappen en waterschappen, dijks- en polderbesturen in de provincie Zuid-Holland (Rott. 1844); Statistieke opgaaf en beschrijving van het hoogheemraadschap van Schieland in Nieuwe Werken Bat. Gen. X (1850); Begrooting en rekening der stad Rotterdam over het jaar 1845 (Rott. 1848); Aanteekeningen op een reis door de Ver. Staten van Noord-Amerika en Canada ('s Gravenh. 1860); Herinneringen eener reis naar Ned.- Indië in 1862 (ibid. 1864); In het Jaarboekje voor Statistiek en Staathuishoudkunde verschenen sinds 1850 verschillende artikelen van zijn hand. Zie: Ind. Gids 1879, II, 926; Levensber. Letterk. 1880, 47 en Bronnen Gesch. Rott. I. Moquette |
|