heid of werkkracht, maar wegens gemis aan tact en door het niet op behoorlijken tijd afdoen der zaken. Reeds toen hij bij de Exploitatie-maatschappij diende, was hij om zoo te zeggen altijd schrijvende, en kwam onnoemelijk veel uit zijne handen, reglementen, aanschrijvingen, instructiën enz.; de geestige Stieltjes noemde hem een ‘inktwellusteling’; ook zijn vriend Nierstrasz zinspeelt hierop op de eerste blz. zijner levensbeschrijving. Intusschen, wat uit zijne handen kwam, was goed, zoo het wetsontwerp tot aanleg van eenige kanalen van rijkswege in Nederland, waaronder als hoofd-schotel het kanaal van Amsterdam door de Geldersche Vallei naar de Waal. Toen dit wetsontwerp verworpen werd, en het ministerie-Kappeyne kort daarna aftrad, werd Klerck minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, en deze, die de goede eigenschappen van Fijnje niet op prijs stelde, maakte hem bijna onmiddellijk na zijn optreden, nl. met 1 Oct. 1879, raad-adviseur waarbij hij zijne bezoldiging behield, maar slechts raad behoefde te geven als die hem gevraagd werd.
Het was hem nu mogelijk, zijn lust tot arbeid bot te vieren, maar hoewel hij ook op riviergebied goede denkbeelden had, werden zij in het door hem geschreven en op last van minister van den Bergh van rijkswege uitgegeven omvangrijke werk: Beschouwingen over eenige rivieren zeer verwaterd.
Nog werd hij in 1881 bekroond voor zijn antwoord op eene prijsvraag van het Bataafsch Genootschap over slibgehalte der rivieren.
Met 1 Jan. 1889 kreeg hij op verzoek zijn eervol ontslag als raad-adviseur. Wegens den gezondheidstoestand zijner dochter (zijn eenig kind) vestigde hij zich te Arcachon. Hij heeft hier nog verscheidene werken geschreven, echter uitsluitend compilatie, o.a. over duinbeplanting en over luchtscheepvaart. Verder was hij voorzitter van het comité tot den aanleg van werken in China. In een rapport over een antwoord op een prijsvraag, in 1892 uitgebracht, maakte hij eenige groote blunders. In 1895 schreef hij in het weekblad de Ingenieur een aantal stukken, getiteld Varia, over verschillende onderwerpen van ingenieurswetenschap.
Zijn vader had hem bij zijn overlijden in 1889 aanbevolen, zijn bibliotheek aan het Kon. Instituut v. Ing. te legateeren. Over het feit, dat het Instituut zich niet bij diens begrafenis liet vertegenwoordigen, was Fijnje zoo verstoord, dat hij dit verzoek zijns vaders niet nakwam. Intusschen stichtte hij in zijn testament een reisfonds voor jeugdige ingenieurs, dat evenwel eerst na het overlijden zijner vrouw en zijner dochter aan het doel ten goede zal komen.
De belangrijkste door Fijnje in het licht gegevene werken zijn:
Beschrijving der brug in den spoorweg Roosendaal - Moerdijk over de Maas in Verh. K. Inst. v. Ing. 1855-6; Bijdragen tot de kennis der verschillende voorgestelde en ontworpen spoorwegen (Gorinch. 1859). Bijdrage tot de kennis van het belang der Nederlandsche spoorwegen, (Dordr. 1858); Levensbericht van F.W. Conrad in Notulen K. Inst. v.I. 1869-70; Beschouwingen over eenige rivieren, waaronder Nederlandsche ('s Grav. 1885-1888, 4 dln.); Het slibgehalte van het water van eenige Nederlandsche rivieren in Nieuwe Verh. Bat. Gen. 2e reeks, III (1882).
Zijn leven is beschreven door N.H. Nierstrasz in de Verh. K. Inst. v. Ing. 1901-2. Dit stuk is, voor zoover het uit Fijnje's aanteekeningen is samengesteld, zeer goed, overigens vol fouten.
Ramaer