maar zijne poging om (23-26 Sept. 1830) Brussel onder ongunstige omstandigheden te bedwingen moest hij ten slotte opgeven en met zijne geslagen troepen trok hij naar Antwerpen en over de grenzen van Noord-Brabant terug. Er is in de daarop volgende woelige tijden herhaaldelijk sprake geweest van eene administratieve scheiding der beide Nederlanden, zelfs van abdicatie van den prins van Oranje in het Noorden, waar dan de daar zeer beminde prins Frederik troonopvolger zou geworden zijn; van deze plannen is niets gekomen, evenmin als van latere plannen om hem in Luxemburg te doen opvolgen. Hij leidde nog de reorganisatie van het door de desertie der belgische officieren en soldaten ontredderde leger en bereidde met generaal de Constant Rebecque in het kamp van Rijen een veldtocht in België voor, waarbij de leiding echter ten slotte aan den prins van Oranje werd gegeven, al bleef prins Frederik dezen ter zijde staan. Later heeft de prins, die in Juli 1839 zijn ontslag nam als kolonel-generaal en nog in 1840 tot veldmaarschalk werd verheven, welken post hij tot 1868 bekleedde, noch in het militaire noch in het staatkundige leven meer een in het oog vallende rol gespeeld maar het is geen geheim gebleven, dat hij èn bij het leven zijns vaders èn bij dat zijns broeders, koning Willem II, èn bij dat van zijn neef, koning Willem III, herhaaldelijk is opgetreden tot verzoening bij opkomende moeilijkheden en oneenigheden in het Oranjehuis zoowel als tot verzachting van tegenstellingen en vereffening ook van staatkundige bezwaren vooral ten opzichte van Duitschland, in het bijzonder van Pruisen, met welks vorstenhuis hij steeds de hartelijkste betrekkingen bleef onderhouden. Overigens leefde hij stil in den Haag en Wassenaar, zorgend voor het
beheer zijner goederen, ook voor die in Silezië, die hem uit de erfenis zijns vaders waren toegedeeld, en zich vooral inlatend met zaken van weldadigheid, overigens zich vergenoegend met een bescheiden rol aan het nederlandsche Hof. De dood zijner echtgenoot (6 Dec. 1870 te Wassenaar) trof den buitengemeen huiselijken en gemoedelijken vorst zeer. Hij overleefde haar nog elf jaren, hoog geëerd om zijn voortreffelijk karakter (zijn lijfspreuk was: ‘ehrlich währt am längsten’) en zijn kalme welwillende gezindheid. Zijne twee zoons zijn jong gestorven; zijne dochters waren prinses Louise (geb. 6 Aug. 1828 in den Haag, gest. 30 Maart 1871, 19 Juni 1850, geb. met Karel Lodewijk Eugenius, kroonprins, later koning Karel XV van Zweden) en prinses Marie, (geb. te Wassenaar 5 Juli 1841, overl. Juni 1910 geh. 19 Juli 1871 met Willem, prins van Wied).
Uit verschillende leeftijden zijn van hem portretten in prent uitgegeven, die vrijwel volledig opgesomd zijn in de portretlijsten van Muller en van Someren.
Zie: J. ten Brink, Prins Frederik der Nederlanden ('s Grav. 1881); P.H. Witkamp en P.H.
Craandijk, Prins W.F.K. der Nederlanden (Deventer 1882); P. van Bemmelen, Le domaine du prince Frederic des Pays-Bas (La Haye 1882); F. de Bas, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd (Schiedam 1887 vlg., thans 4 deelen).
Blok