in 1572 teruggekeerd, werd hem 27 Sept. het ambt van pensionaris opgedragen, op eene jaarwedde van ƒ 250, met vrijdom van accijns van wijn, bier en andere victualiën voor zijn gezin, alsmede van schutterij, waken en personeele belastingen. Tijdens het beleg der stad in 1573 teekende hij elken avond aan wat er voorgevallen was en hij maakte daarvan een verhaal, hetwelk, reeds 15 Oct. van eene opdracht voorzien, in het volgende jaar het licht zag. Hij werd in 1575 met anderen aangewezen tot den vruchteloozen vredehandel te Breda, werkte later mede tot de unie tusschen Holland en Zeeland, was in 1576 op de groote vergadering te Middelburg tegenwoordig en werd in dat zelfde jaar met Paulus Buys en Dirk de Bye naar de vergadering der Algemeene Staten te Brussel afgevaardigd. In 1581 werd hij afgevaardigd tot opdracht der grafelijkheid aan prins Willem en bij den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en Westfriesland. Zijne jaarwedde was 16 Dec. 1577 verhoogd tot ƒ 325, maar 12 Jan. 1582 besloot de vroedschap, omdat de stad zijn dienst kwalijk kon missen, hem ƒ 500 à ƒ 550 te bieden, indien hij ontlasting van de hem opgedragen bediening in den H. Raad vorderen en in stadsdienst blijven wilde. Hij deed echter in den Haag den eed, en 12 Febr. verleende de vroedschap hem ontslag met dankbetuiging en eene vereering van ƒ 50, terwijl men het pensionarisschap nog tot October open liet, voor het geval dat v.F. zich bedenken mocht. Men bleef te Alkmaar zijne verdiensten dankbaar erkennen; daarvan getuigde men 18 Oct. 1593, toen men zijn zoon Aelbert, die te Leiden den graad van licentiaat verworven had (ingeschreven 26 April 1586), voor de opdracht zijner theses ƒ 60 schonk; en 11 Juni 95, toen men zijne dochter
Grietje wed. van den predikant Evert Heyndricxz. (Geesteranus), 6 jaren lang vrij huishuur of ƒ 50 en ƒ 100 tot onderhoud van haar en hare 6 kleine kinderen verleende, aanvangende na het eindigen der pensie haar na haar mans overlijden toegestaan. Hij bleef tot zijnen dood de betrekking te 's Gravenhage vervullen.
Hij is 2 maal gehuwd geweest, eerst met Christina Queeckel, daarna met Maria van Hattem, begr. te Alkmaar 7 Febr. 1624; bij de eerste verwekte hij eene dochter en bij de tweede 3 dochters en 3 zonen.
De uitgaven van het verhaal der belegering zijn:
Brevis Narratio de Obsidione Alcmariana, quam post hebdomades septem, Anno 1573, Hispanus cum magno suo damno atque ignominia dimittere coactus, est Autore Nannio Foresto Alcmariano (Delft 1574); Een cort verhael Vande strenghe belegheringhe ende aftreck der Spangiaerden van de Stadt Alckmaer, gheleghen in Hollandt ..... wt het Latyn int Duytsch ouergeset (Delft 1574) zie: Pamflet Knuttel no. 204-207. Eene vertaling in het tweede deel van Ellert de Veer's Hollandsche en Seelandsche Chronycke (Dordr. 1595). Een herdruk Alkm. 1644. Als voren, te gelijk met Fruitier's Corte Beschrijvinghe van Leidens beleg en de Historische Aanteekeningen over de belegering van Haarlem (Haarlem 1739).
Zijn geschilderd portret is op het huis Nijenburg bij Heiloo.
Zie: C.W. Bruinvis, Over Alkmaarsche Geschiedboeken en Geschiedschrijvers (Alkm. 1892).
Bruinvis